ECLI:NL:RBROT:2022:5365

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
9578072 / CV EXPL 21-40347
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens ongeoorloofde onderverhuur en geen hoofdverblijf in het gehuurde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De Stichting Havensteder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de huurder niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde had en het gehuurde ongeoorloofd had onderverhuurd aan een derde partij, [naam 2]. De huurder had enige tijd in het buitenland verbleven in verband met de geboorte van een kleinkind en had [naam 2] gevraagd om op het gehuurde te passen. De kantonrechter oordeelde dat de huurder tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, met name door het niet behouden van zijn hoofdverblijf en het ongeoorloofd onderverhuren van de woning. De kantonrechter wees de vorderingen van Havensteder toe, waarbij de huurovereenkomst werd ontbonden en de huurder werd veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen te ontruimen. Daarnaast werd de huurder veroordeeld tot betaling van € 6.390,00 aan Havensteder, bestaande uit de uit de ongeoorloofde onderhuur verkregen inkomsten en een contractuele boete, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden eveneens aan de huurder opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9578072 / CV EXPL 21-40347
uitspraak: 1 juli 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Havensteder(hierna: Havensteder),
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.M.J. Martinot te Rotterdam,
tegen
[gedaagde](hierna: [afkorting naam gedaagde]),
wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. P. van Baaren te Rotterdam.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 1 december 2021, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 7 februari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2022 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is namens Havensteder [naam 1] (woonconsulent) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van Havensteder. Namens [gedaagde] is zijn gemachtigde verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft nader bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Sinds 30 maart 2016 huurt [gedaagde] de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde) van Havensteder, tegen betaling van een maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huur ten bedrage van (laatstelijk) € 613,45.
2.2.
Op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst zijn de “algemene huurvoorwaarden voor woningen”, versie AVW2016.01 (hierna: de algemene huurvoorwaarden) van toepassing. De algemene huurvoorwaarden bepalen - voor zover van belang - het volgende:

(…)Artikel 9
Algemene verplichtingen van de huurder(…)
4 Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd feitelijk bewonen en de woonruimte daadwerkelijk voor hemzelf en de leden van zijn huishouden gebruiken. Huurder zal in het gehuurde zijn exclusieve hoofdverblijf houden. Indien huurder het gehuurde niet feitelijk bewoont, dan wel het gehuurde geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd, in huur heeft afgestaan of aan derden in gebruik heeft gegeven, rust de bewijslast dat huurder onafgebroken het hoofdverblijf in het gehuurde heeft behouden op huurder.
(…)
17 De huurder is niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan een ander in gebruik te geven, en/of (onder) te verhuren, dan wel het gehuurde op internet of anderszins aan derden te huur of gebruik aan te bieden, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder. Indien de verhuurder het vermoeden heeft dat het gehuurde aan een derde in gebruik is gegeven of is onderverhuurd zonder haar voorafgaande schriftelijk toestemming, zal huurder op eerste schriftelijke verzoek van verhuurder dienen aan te tonen, onder overlegging van relevante bescheiden, dat hij zijn hoofdverblijf onafgebroken in het gehuurde heeft behouden. Voorts is huurder gehouden mee te werken aan een eventueel onderzoek van verhuurder. De huurder zal op eerste verzoek van verhuurder alle uit de ongeoorloofde onderverhuur verkregen inkomsten aan verhuurder afdragen. Voor de toepassing van dit artikel wordt vermoed dat huurder, in geval van ongeoorloofde onderhuur, maandelijks aan inkomsten uit onderhuur in ieder geval heeft ontvangen een bedrag dat gelijk is aan de ten behoeve van het gehuurde met verhuurder overeengekomen huurprijs, vermeerderd met de servicekosten. Voorts is de huurder aan de verhuurder een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd van € 2.500,- te vermeerderen met € 50,- per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 15.000,-, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding van de huurovereenkomst en/of schadevergoeding te vorderen. (…)”.
2.3.
[gedaagde] heeft in verband met de geboorte van een kleinkind enige tijd in het buitenland verbleven.
2.4.
In de periode van 2 november 2020 tot en met 3 juli 2021 heeft [naam 2] (hierna: [naam 2]) de volgende bedragen per bankoverschrijving aan [gedaagde] betaald:
  • € 1.000,00 op 2 november 2020;
  • € 965,00 op 30 november 2020;
  • € 600,00 op 21 december 2020;
  • € 10,00 en € 960,00 op 30 maart 2021;
  • € 165,00 op 6 mei 2021;
  • € 105,00 op 3 juni 2021;
  • € 80,00 op 1 juli 2021;
  • € 5,00 op 3 juli 2021.
In totaal heeft [naam 2] een bedrag van € 3.890,00 per bankoverschrijving aan [gedaagde] betaald.
2.5.
In de maanden juli en augustus 2021 is tussen [naam 2] en [gedaagde] via WhatsApp gecorrespondeerd over (het ophalen van) de post die op het adres van het gehuurde voor [gedaagde] werd bezorgd.
2.6.
In september 2021 heeft Havensteder van de wijkagent vernomen dat [naam 2] het gehuurde van [gedaagde] zou onderhuren.
2.7.
Op 19 september 2021 heeft [gedaagde] aangifte van diefstal uit zijn woning gedaan tegen [naam 2].
2.8.
Bij brief van 20 september 2021 heeft Havensteder - voor zover van belang - het volgende aan [gedaagde] bericht:

(…) U voert geen hoofdverblijf in het gehuurde. Er zijn meerdere onbekende personen aangetroffen in de woning die geen toestemming hebben vanuit Havensteder om hier te verblijven. Daarnaast verhuurd u de woning voor een bedrag van € 1.000,00 per maand. Volgens verklaringen verhuurd u de woning al een jaar voor dit bedrag. Voor aanbetalingen en borg heeft u een bedrag ontvangen van € 3.000,00.
Vanwege de overlastklachten en de personen die in uw woning verblijven willen wij gezien bovenstaande het huurcontract met onmiddellijke ingang beëindigen.
U dient voor 1 oktober 2021 een huuropzegging in te leveren om een juridische procedure te voorkomen. (…)”.
2.9.
Bij brief van 27 september 2021 heeft de gemachtigde van [gedaagde] - voor zover van belang - het volgende aan Havensteder bericht:

(…) De woning [adres] is door [gedaagde] niet onderverhuurd. Hij heeft de woning ook steeds feitelijk bewoond, en heeft in ieder geval zijn domicilie nooit opgegeven. Het is op zich juist dat cliënt enige tijd in zijn geboorteland is geweest. Er was een kleinkind geboren, en hij is hiervoor afgereisd. Daarna brak de coronacrisis uit, en werd de terugreis bemoeilijkt. Cliënt heeft een kennis van hem verzocht, [naam 2], om de woning tijdelijk te beheren. Er was absoluut geen sprake van onderverhuur. Het was gewoon de bedoeling dat [naam 2] op de woning lette over de periode dat cliënt in het buitenland was. Er is ook geen financiële afspraak gemaakt, dan behalve dat [naam 2] een bijdrage zou leveren in de energiekosten, etc..
In ieder geval is geen sprake van onderverhuur. In ieder geval heeft [gedaagde] nooit zijn domicilie willen opgeven. Cliënt woont al weer geruime tijd zelf in de woning. Met [naam 2] heeft hij een conflict. Zij heeft schade aangericht aan goederen van hem, en ook goederen van hem gestolen.
In ieder geval heeft [gedaagde] de woning niet onderverhuurd, en hij wenst de woning niet te verlaten. (…)”.
2.10.
[naam 2] heeft de gemachtigde van Havensteder bij e-mail van 21 oktober 2021 - voor zover van belang - het volgende bericht:

- I was living in [adres], from November 2, 2020 to November 17, 2021 (…)
- [gedaagde], was in the Dominican Republic when through someone else, the lord reallocated his house for me.
- pay for the deposit house 1000 euros plus the current month. 2000 euros total. I deposited 1000 via the bank and the rest € 1000) in cash was given to him by his daughter.
- I pay the house from time to time, via bank account, and from time to time in cash. Sometimes he divided the payment into 600 by the bank, and the rest cash. (…)
- I met [gedaagde] through [naam 3]. He asked her to find someone to rent her house. (…)”.
2.11.
Bij brief van 27 oktober 2021 heeft de gemachtigde van Havensteder aan de gemachtigde van [gedaagde] verzocht om binnen één week na de datum van die brief aan te geven of [gedaagde] bereid is om zijn huurovereenkomst (alsnog) vrijwillig op te zeggen, bij gebreke waarvan de gemachtigde van Havensteder de onderhavige procedure heeft aangezegd.
2.12.
[gedaagde] heeft zijn huurovereenkomst niet opgezegd.

3..De vordering

3.1.
Havensteder vordert om bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst tussen Havensteder en [gedaagde] met betrekking tot het gehuurde te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen;
[gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van betaling, aan Havensteder te betalen een bedrag van € 3.890,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
[gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van betaling, aan Havensteder te betalen de contractuele boete ten bedrage van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Havensteder naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[gedaagde] heeft niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde gehad én hij heeft het gehuurde zonder toestemming van Havensteder aan [naam 2] onderverhuurd. [gedaagde] is hierdoor tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden, meer specifiek artikel 9.4 en 9.17 van de algemene huurvoorwaarden. Bovendien heeft [gedaagde] zich niet als een goed huurder gedragen, zodat hij in strijd met artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft gehandeld.
3.2.2.
De tekortkomingen van [gedaagde] rechtvaardigen ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. Havensteder is als toegelaten instelling in de zin van de Woningwet op grond van artikel 45 lid 2 sub f Woningwet verplicht om bij te dragen aan de leefbaarheid in de directe omgeving van haar woongelegenheden of ten behoeve van huurders van die woongelegenheden. Op grond hiervan is Havensteder gehouden om op te treden tegen woonfraude. Daarnaast is het de taak van Havensteder, als sociale woningcorporatie, om ervoor te zorgen dat schaarse sociale woonruimte beschikbaar komt voor mensen met een smalle beurs. In dit kader heeft Havensteder belang bij de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, zodat zij het gehuurde aan iemand kan verhuren die zich wel als een goed huurder zal gedragen. Het gevolg van toewijzing van de vorderingen van Havensteder zal betekenen dat [gedaagde] het gehuurde moet ontruimen, maar dat betekent niet dat hij dakloos hoeft te worden. [gedaagde] heeft een tijdlang elders verbleven, zodat hij daar weer terecht kan. Daarmee weegt het belang van [gedaagde] om het gehuurde te behouden niet op tegen het belang van Havensteder bij toewijzing van haar vorderingen.
3.2.3.
Op grond van artikel 9.17 van de algemene huurvoorwaarden moet [gedaagde] de uit de ongeoorloofde onderverhuur van [naam 2] verkregen inkomsten ten bedrage van € 3.890,00 aan Havensteder betalen.
3.2.4.
Op grond van artikel 9.17 van de algemene huurvoorwaarden moet [gedaagde] een contractuele boete ten bedrage van € 2.500,00 aan Havensteder betalen. Havensteder hanteert deze boetebepaling om huurders ervan te weerhouden dat zij hun woning onbevoegd onderverhuren aan anderen.

4..Het verweer

4.1.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van Havensteder, kosten rechtens.
4.2.
Daartoe voert [gedaagde] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aan. [gedaagde] is enige tijd naar het buitenland gegaan in verband met de geboorte van een kleinkind. [gedaagde] had vervolgens problemen met het terugreizen in verband met corona. [naam 2] heeft daarom met toestemming van [gedaagde] in het gehuurde verbleven. [naam 2] had namelijk geen woning en [gedaagde] had iemand nodig die op het gehuurde kon letten zolang hij niet terug kon komen. Daarnaast dacht [gedaagde] dat hij en [naam 2] wellicht een relatie konden krijgen. [gedaagde] heeft het gehuurde echter niet aan [naam 2] onderverhuurd en hij heeft ook geen borg of huur van [naam 2] ontvangen. [naam 2] heeft weliswaar betalingen aan [gedaagde] verricht, maar die hadden betrekking op kosten die samenhangen met het bewonen van het gehuurde, zoals water en energie. [gedaagde] heeft dan ook niet in strijd met de huurovereenkomst gehandeld.

5..De beoordeling

Tekortkoming(en)?
5.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of [gedaagde] al dan niet tekort is geschoten in de nakoming van zijn uit de huurovereenkomst, de algemene huurvoorwaarden en/of de wet voortvloeiende verplichtingen.
5.2.
Havensteder heeft gesteld en met diverse stukken, waaronder een verklaring van [naam 2] en screenshots van door [naam 2] aan [gedaagde] verrichte betalingen, onderbouwd dat [gedaagde] in het gehuurde niet zijn hoofdverblijf heeft gehouden en dat hij het gehuurde ongeoorloofd aan [naam 2] heeft onderverhuurd.
5.3.
Het verweer van [gedaagde] - dat er in de kern op neerkomt dat [naam 2] weliswaar enige tijd in het gehuurde heeft verbleven, maar dat geen sprake is geweest van onderhuur - wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat het op zichzelf niet vreemd is om een derde op het gehuurde te laten passen op het moment dat [gedaagde] (voor korte tijd) in het buitenland verblijft. Van slechts ‘op het gehuurde passen’ is echter geen sprake als daar huurbetalingen tegenover staan en de kantonrechter is van oordeel dat Havensteder voldoende heeft onderbouwd dat [naam 2] huurbetalingen heeft verricht. In de eerste plaats is daarvoor van belang de verklaring van [naam 2] zelf, waarin zij stelt huur aan [gedaagde] te hebben betaald. De kantonrechter heeft enkel gegeven de door [gedaagde] tegen [naam 2] gedane aangifte onvoldoende aanleiding om aan de juistheid van de verklaring van [naam 2] te twijfelen. In de tweede plaats acht de kantonrechter ook de hoogte van de door [naam 2] aan [gedaagde] verrichte betalingen van belang. Anders dan [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat die betalingen van in totaal € 3.890,00 niet enkel betrekking kunnen hebben gehad op de door [naam 2] gebruikte nutsvoorzieningen. [gedaagde] heeft ook geen stukken overgelegd waaruit de kosten van de nutsvoorzieningen blijken, zoals een eindafrekening van zijn energieleverancier. [gedaagde] heeft derhalve geen steekhoudende verklaring voor de hoogte van de betalingen kunnen geven. Tot slot heeft [gedaagde] gesteld noch onderbouwd welke periode hij in verband met de geboorte van een kleinkind in het buitenland zou hebben verbleven, zodat de kantonrechter er - op grond van de verklaring van [naam 2] - vanuit gaat dat [naam 2] ruim één jaar in het gehuurde heeft verbleven. Ook om die reden is geen sprake van slechts ‘op het gehuurde passen’.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] de stellingen van Havensteder onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat is komen vast te staan dat [gedaagde] in het gehuurde niet zijn hoofdverblijf heeft gehouden en dat hij het gehuurde ongeoorloofd aan [naam 2] heeft onderverhuurd. [gedaagde] is hierdoor tekortgeschoten in de nakoming van de artikelen 9.4 en 9.17 van de algemene huurvoorwaarden en artikel 7:213 BW.
Ontbinding en ontruiming?
5.5.
Met de vaststelling dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de algemene huurvoorwaarden en de wet moet vervolgens de vraag worden beantwoord of de tekortkomingen van [gedaagde] al dan niet ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen.
5.6.
Vooropgesteld wordt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van één van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
5.7.
Het verweer van [gedaagde] dat hij door het verlies van zijn woning op straat zal komen te staan, kan - nog los van de omstandigheid dat Havensteder dit heeft betwist - niet tot het oordeel leiden dat de tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigen. [gedaagde] heeft het risico op verlies van zijn woning immers zelf over zich afgeroepen door niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde te houden en het gehuurde aan [naam 2] onder te verhuren. [gedaagde] heeft daarmee bovendien een sociale huurwoning aan de woningmarkt onttrokken, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat sociale huurwoningen schaars zijn. Onder deze omstandigheden weegt het belang van Havensteder bij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, zodat zij het gehuurde aan iemand kan verhuren die zich wel als een goed huurder zal gedragen, zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij behoud van het gehuurde.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde worden toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
De uit de ongeoorloofde onderhuur verkregen inkomsten en de contractuele boete
5.9.
Havensteder maakt op grond van artikel 9.17 van de algemene huurvoorwaarden aanspraak op betaling door [gedaagde] van de uit de ongeoorloofde onderhuur verkregen inkomsten en de contractuele boete.
5.10.
Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie te Luxemburg (HvJ EG arrest van 4 juni 2009, C-243/08, Panon) moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of bedingen als de onderhavige in consumentenovereenkomsten vanwege hun onredelijk bezwarend karakter nietig zijn. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 30 mei 2013 (Woonrecht 2013, 80) immers geoordeeld dat de Richtlijn 93/13 EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) ook van toepassing is op een huurovereenkomst voor woonruimte, gesloten tussen een verhuurder, die handelt in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit en een huurder die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen, nu in considerans deze overeenkomsten niet zijn uitgesloten en dit recht doet aan de door de richtlijn beoogde bescherming van de consument. [gedaagde] is een dergelijke huurder.
5.11.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Richtlijn wordt een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De bijlage bij de Richtlijn bevat een indicatieve en niet-uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt (artikel 3 lid 3 van de Richtlijn). Tot die bedingen behoort het beding (artikel 1 aanhef en onder e) dat tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen. Om te beoordelen of het bedrag van de aan de consument opgelegde schadevergoeding mogelijkerwijs onevenredig hoog is, moet de rechter rekening houden - wat de bedingen die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen betreft - met de mate van wisselwerking tussen het betrokken beding en andere bedingen, afhankelijk van met name hun respectieve draagwijdte. Daarbij moet bijzonder belang worden gehecht aan de bedingen die op dezelfde tekortkoming zien (HvJ EU 10 september 2020, C-738/19, ECLI:EU:C:2020:687).
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat artikel 9.17 van de algemene huurvoorwaarden op zichzelf bezien geen oneerlijk beding is. Op zichzelf is een beding dat het mogelijk maakt dat de winst die is genoten uit de niet toegestane onderverhuur van een sociale huurwoning aan de verhuurder wordt afgedragen, namelijk niet oneerlijk. Die winst werd immers verkregen door schending van de hoofdverplichting om niet onder te verhuren. Verder is de boete van € 2.500,00 weliswaar hoog en kan die boete in het uiterste geval oplopen tot € 15.000,00, maar of een huurder de boete moet betalen heeft hij/zij zelf in de hand. Het belang van Havensteder bij het boetebeding is daarnaast helder: zij wil geen voor haar onbekende onderhuurders in haar woningen. Als feit van algemene bekendheid mag worden aangenomen dat een woning zonder medeweten van de verhuurder onderverhuren aan een derde, vaak duidt op iets dat niet in de haak is. Om dit zoveel als mogelijk te voorkomen, is een financiële prikkel noodzakelijk. Die financiële prikkel bereik je niet met een boete van € 25,00, maar (wellicht) wel met een boete die kan oplopen tot € 15.000,00. Bovendien is ook in dit verband sprake van een schending van de hoofdverplichting om niet onder te verhuren.
5.13.
Ook als rekening wordt gehouden met de cumulatieve werking van de afdracht van de uit de ongeoorloofde onderhuur verkregen inkomsten en de contractuele boete is artikel 9.17 van de algemene huurvoorwaarden niet oneerlijk. De sanctie op onderverhuur zou onvoldoende uitwerking hebben als de daarop gestelde boete in voorkomend geval geheel of gedeeltelijk uit de met die onderverhuur genoten winst kon worden voldaan. Omgekeerd zou er weinig prikkel zijn om zich aan het verbod tot onderverhuur te houden als men in het ergste geval alleen de daarmee genoten winst kwijt zou zijn.
5.14.
Tot slot is geen sprake van wisselwerking tussen artikel 9.17 van de algemene huurvoorwaarden en de overige boetebedingen uit de algemene huurvoorwaarden.
5.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat artikel 9.17 van de algemene huurvoorwaarden geen oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn is. De vorderingen tot betaling van de uit de ongeoorloofde onderhuur verkregen inkomsten ten bedrage van € 3.890,00 en de contractuele boete ten bedrage van € 2.500,00, derhalve in totaal een bedrag van € 6.390,00, worden toegewezen.
De wettelijke rente
5.16.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat die - als op de wet gegrond - wordt toegewezen over de toewijsbare hoofdsom ten bedrage van in totaal € 6.390,00 vanaf 1 december 2021 tot aan de dag van de algehele betaling.
De proceskosten
5.17.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Havensteder, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 628,39 aan verschotten (bestaande uit € 507,00 aan griffierecht en € 121,39 aan explootkosten) en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde van Havensteder (bestaande uit twee punten à € 311,00).
5.18.
De veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.
5.19.
Hetgeen verder door partijen is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hem daar bevinden en het gehuurde onder afgifte van de sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Havensteder, tegen behoorlijk bewijs van betaling, te betalen € 6.390,00 aan door de ongeoorloofde onderhuur verkregen inkomsten en contractuele boete, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2021 tot aan de dag van de algehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder begroot op € 628,39 aan verschotten en € 622,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
38671