In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker in het kader van een schuldregeling. Verzoeker heeft op 6 april 2022 een verzoek ingediend om een drietal schuldeisers te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoeker een percentage van zijn schulden aan de schuldeisers zal betalen, waarbij de schuldeisers in totaal € 68.229,37 van verzoeker te vorderen hebben. Tijdens de zitting op 23 mei 2022 hebben de betrokken partijen hun standpunten toegelicht. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden die is gebaseerd op de NVVK-norm, waarbij hij een betaling van 4,45% aan de preferente schuldeisers en 2,22% aan de concurrente schuldeisers heeft voorgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat twintig van de drieëntwintig schuldeisers met de regeling hebben ingestemd, terwijl drie schuldeisers, te weten [naam schuldeiser 1], [naam schuldeiser 2] en [naam schuldeiser 3], zich verzetten tegen het aanbod. Deze schuldeisers hebben aangevoerd dat verzoeker verwijtbaar in een financieel uitzichtloze situatie is gekomen en dat het aangeboden bedrag te laag is in verhouding tot hun vorderingen. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers afgewogen tegen die van de weigerende schuldeisers.
De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn financiële situatie en medische klachten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minnelijke regeling in het voordeel is van de schuldeisers, omdat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling hen minder zou opleveren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat en er geen griffierecht verschuldigd is.