Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het tussenvonnis van 23 februari 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte na tussenvonnis van HMS, met productie 26;
- de antwoordakte van AVR, met productie AVR-4.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een ongeval met een vuilniswagen dat plaatsvond op 13 mei 2019. De eiser, N.V. Haagse Milieu Services (HMS), vorderde vergoeding van kosten die zij had gemaakt voor opslag, overslag, transport en verbranding van afval, na een ongeval dat het overslagstation had gesloten. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 23 februari 2022 vastgesteld dat Renewi een bedrag van € 14.585,00 in rekening had gebracht aan HMS voor de op- en overslag van afval. HMS stelde dat dit bedrag niet alleen opslagkosten betrof, maar ook transport- en verbrandingskosten. De gedaagde partij, AVR-Afvalverwerking B.V., betwistte deze vordering en stelde dat HMS niet had aangetoond dat het afval daadwerkelijk was verbrand en dat de kosten niet in overeenstemming waren met de afspraken tussen AVR en de gemeente Den Haag.
De rechtbank oordeelde dat HMS voldoende had aangetoond dat de kosten die in rekening waren gebracht door Renewi gebruikelijk waren onder de omstandigheden van het ongeval. De rechtbank wees de vordering tot vergoeding van de kosten van opslag, overslag, transport en verbranding toe, maar wees de vordering tot vergoeding van extra kraankosten af, omdat HMS onvoldoende had onderbouwd welke kraanwerkzaamheden precies waren uitgevoerd en wat het verband was met het ongeval.
Uiteindelijk werd AVR veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 87.764,11 aan HMS, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 1.529,21. AVR werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 8.715,96 werden vastgesteld. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.