In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en een gedaagde die een bedrijfsruimte huurt. De eiseres, Woonbron, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte vanwege een huurachterstand. De gedaagde, die zelf procedeerde, was niet verschenen op de mondelinge behandeling en had verweer gevoerd tegen de vordering van Woonbron. De huurachterstand was op het moment van dagvaarding opgelopen tot vijf maanden, en de gedaagde had erkend dat hij een bedrag van € 2.716,19 verschuldigd was, maar stelde voor een betalingsregeling te treffen.
De kantonrechter overwoog dat de huurachterstand van meer dan twee maanden voldoende grond vormde voor ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter weegt daarbij de omstandigheden van het geval, zoals het feit dat de gedaagde niet was verschenen en geen overtuigende argumenten had aangedragen die zijn huurrecht zouden rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelde dat de belangen van Woonbron bij het beschikken over de bedrijfsruimte zwaarder wogen dan de belangen van de gedaagde.
Uiteindelijk werd de vordering van Woonbron toegewezen. De kantonrechter ontbond de huurovereenkomst, veroordeelde de gedaagde tot betaling van het verschuldigde bedrag en bepaalde dat de ontruiming binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moest plaatsvinden. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde aan het vonnis moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat.