ECLI:NL:RBROT:2022:5250

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
9533985 CV EXPL 21-36959
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot medehuurderschap in huurrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een huurrechtelijk geschil tussen eisers, bestaande uit [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], en gedaagden, Metterwoon Vastgoed B.V. en B.V. Bouwmaatschappij “Vettenoord”. Eisers vorderden onder andere een verklaring voor recht dat zij medehuurders zijn van de woning aan [adres]. De kantonrechter oordeelde dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3]. De vordering van eisers werd toegewezen, omdat zij voldeden aan de voorwaarden van artikel 7:267 BW, dat het mogelijk maakt voor de hoofdhuurder en andere personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben, een verzoek tot medehuurderschap in te dienen. De kantonrechter wees erop dat Metterwoon als beheerder van de woning geen partij was bij de huurovereenkomst en dat de vordering tegen hen niet-ontvankelijk was. De kantonrechter oordeelde verder dat de gedaagden onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun verweer dat er geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan eisers, en werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9533985 CV EXPL 21-36959
datum uitspraak: 24 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1..[eiser 1],

2, [eiser 2], en
3. [eiser 3],
allen wonende te [woonplaats eisers],
eisers,
gemachtigde: mr. R.M. van der Zwan,
tegen

1..Metterwoon Vastgoed B.V.,

2. B.V. Bouwmaatschappij “Vettenoord”,
beide gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagden,
gemachtigde: mr. D.L.A. van Voskuilen,
Eisers worden hierna respectievelijk ‘[eiser 1]’, ‘[eiser 2]’ en ‘[eiser 3]’ genoemd, en gezamenlijk ‘[eisers]’.
Gedaagden worden hierna respectievelijk ‘Metterwoon’ en ‘Vettenoord’ genoemd, en gezamenlijk ‘Metterwoon c.s.’.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 november 2021, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • het vonnis van 24 januari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van [eisers] van 11 maart 2022 met bijlagen.
1.2.
Op 23 maart 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
In december 1989 heeft wijlen [naam] met [naam bedrijf] een huurovereenkomst gesloten ten aanzien van de woning op het adres [adres]. [naam bedrijf] is de rechtsvoorganger van Vettenoord als eigenaar/verhuurder. [naam] is de vader van [eiser 2] en was vanaf 1957 tot 21 februari 2017 – het moment van zijn overlijden – de man van [eiser 1].
2.2.
[eiser 1] is de weduwe van [naam] en staat sinds 1 maart 1990 ingeschreven op bovenvermeld adres.
2.3.
[eiser 2] is de zoon van [eiser 1] en is in getrouwd met [eiser 3]. [eiser 2] staat sinds 1 maart 2011 ingeschreven op bovenvermeld adres.
2.4.
[eiser 3] staat sinds 12 september 2011 ingeschreven op bovenvermeld adres.
2.5.
Op 3 december 2018 hebben Metterwoon c.s. - naar aanleiding van het overlijden van [naam] - aan de erven van [naam] verzocht om te melden wie woonachtig is/zijn in de woning en wat hun relatie is tot [naam]. Hierop heeft [eiser 2] op 15 januari 2019 medegedeeld dat [eiser 1] en [eiser 2] met diens gezin in de woning verblijven.
2.6.
Op 28 januari 2019 hebben Metterwoon c.s. ten aanzien van [eiser 1] verzocht om diverse bescheiden, en hebben zij ten aanzien van [eiser 2] medegedeeld dat zij nimmer toestemming hebben verleend aan de huurder om [eiser 2] en zijn gezin de woning (mede) te laten bewonen.
2.7.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben op 4 mei en 15 juni 2020 bij Metterwoon c.s. een verzoek ingediend om [eiser 2] als medehuurder aan te merken. Metterwoon c.s. hebben dit verzoek op 23 september 2020 afgewezen. Zij hebben wel erkend dat [eiser 1] als achterblijvende weduwe inmiddels de huurder is.
2.8.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben op 10 oktober 2020 opnieuw een verzoek ingediend. Metterwoon c.s. hebben het verzoek op 28 oktober 2020 opnieuw afgewezen.

3..Het geschil

3.1.
[eisers] eisen samengevat:
  • Metterwoon c.s. hoofdelijk te veroordelen aan hen te betalen € 925,- aan buitengerechtelijke kosten, met rente;
  • voor recht te verklaren dat [eisers] van de dag van de dagvaarding (mede)huurders van de woning aan de [adres] zullen zijn;
  • Metterwoon c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten) met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eisers] baseren de eis op het volgende. Op grond van artikel 7:267 BW kunnen de huurder – [eiser 1] – en andere personen – [eiser 2] en [eiser 3] – die in de woonruimte hun hoofdverblijf hebben en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben een verzoek tot medehuurderschap indienen bij de verhuurder. [eiser 2] en [eiser 3] wonen reeds sinds 2011 in de woonruimte met [eiser 1], en hebben daar hun woonverblijf. Er is sprake van een gemeenschappelijke huishouding. Het is daarnaast de wens van [eisers] om samen te wonen. Er is dan ook geen sprake van een noodzaak. Tot slot bieden [eisers] voldoende financiële waarborg voor de betaling van de huur. Aan de wettelijke vereisten is dan ook voldaan.
3.3.
Metterwoon c.s. zijn het niet eens met de eis en voeren het volgende aan. De vordering ten aanzien van Metterwoon is niet-ontvankelijk, omdat deze enkel beheerder is van de woning. Verder dient het verzoek tot medehuurderschap te worden afgewezen. Vettenoord heeft nooit toestemming gegeven voor gebruik door derden. [eisers] hebben daarnaast onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding tussen [eiser 1] enerzijds en [eiser 2] en [eiser 3] anderzijds. De door [eisers] overgelegde bankafschriften zijn onvoldoende om tot de vereiste financiële verwevenheid te komen tussen hoofdhuurder en gewenste medehuurders. Daarnaast blijk onvoldoende dat sprake is van wederkerigheid in de gemeenschappelijke huishouding. Los hiervan is er sprake van enorme geluidsoverlast, waarover een omwonende meerdere malen heeft geklaagd. Het is vanuit dat oogpunt niet wenselijk dat er minimaal vier, maar mogelijk ook veel meer mensen woonachtig zijn in dit relatief kleine appartement.

4..De beoordeling

Inleiding

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [eiser 2] en [eiser 3] medehuurderschap toegewezen moeten krijgen door Metterwoon c.s.. De kantonrechter begrijpt de vordering van [eisers] dan ook zo, dat deze niet ziet op het medehuurderschap van [eiser 1]. Zij is immers al aangemerkt als huurder.
vorderingen ten aanzien van Metterwoon
4.2.
[eisers] baseren hun hoofdvordering – tot het voor recht verklaren inzake medehuurderschap – op artikel 7:267 lid 1 BW. In dit artikel is neergelegd dat een dergelijk verzoek neergelegd kan worden bij de verhuurder. [eisers] hebben de vordering inzake de verklaring voor recht (met nevenvorderingen) echter zowel jegens Vettenoord als Metterwoon ingesteld. Metterwoon is als beheerder van het gehuurde geen partij bij de huurovereenkomst, zodat die overeenkomst geen aanknopingspunt biedt voor de vordering jegens Metterwoon. [eisers] hebben daarnaast nagelaten andere gronden aan te voeren op grond waarvan Metterwoon verhuurder is. De vordering zal ten aanzien van haar dan ook worden afgewezen.
Medehuurderschap
4.3.
[eiser 2] en [eiser 3] kunnen als medehuurder worden aangemerkt als zij meer dan twee jaar hun hoofdverblijf in het gehuurde hebben en als sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de hoofdhuurder, inmiddels [eiser 1]. [1] Voor de beoordeling daarvan zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Daarbij geldt dat de samenleving tussen ouder en kind in beginsel geen gemeenschappelijke huishouding is. Dat kan anders zijn als er na het zelfstandig worden van het kind bijzondere omstandigheden bestaan die ertoe doen besluiten om, wat anders een aflopende samenlevingssituatie zou zijn geweest, als een blijvende gemeenschappelijke huishouding aan te merken. [2]
4.4.
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval sprake. [eiser 2] heeft op zichzelf gewoond en is daarna, samen met zijn vrouw, teruggekeerd naar de woning van zijn ouders. De samenwoning is niet uit nood, maar uit sociale overwegingen geboren. [eiser 1] is weliswaar enigszins op leeftijd, maar zij heeft geen volledige zorgbehoefte. Daarnaast hebben [eiser 2] en [eiser 3] aangetoond dat zij financieel draagkrachtig genoeg zijn om elders te wonen en dat zij voldoende financiële waarborg bieden voor de betaling van de huur. Inmiddels is deze woonsituatie uitgegroeid tot een samenwoning met een duurzaam karakter. [eiser 2] en [eiser 3] wonen immers al ruim tien jaar bij (sinds 21 februari 2017 alleen nog) [eiser 2]’s moeder en hun levens zijn met elkaar vervlochten geraakt. Uit de door [eisers] overgelegde producties blijkt allereerst dat [eisers] (in ieder geval tot op zekere hoogte) de woonlasten delen. Zo neemt [eiser 2] onder meer de betalingen betreffende nutsvoorzieningen, (een deel van de) gemeentelijke belastingen en verzekeringen zijn rekening. [eiser 1] neemt op haar beurt onder meer de woonverzekering en de waterschapsbelasting voor haar rekening. De boodschappen worden afwisselend door de bewoners en voor gezamenlijk gebruik gedaan. Daarnaast blijkt uit de producties dat [eisers] allerlei activiteiten samen ondernemen, onder meer door gezamenlijk op vakantie te gaan.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Metterwoon c.s. hebben er nog op gewezen dat [eisers] geluidsoverlast veroorzaken, maar mocht dit al zo zijn, dan valt dit buiten de toets van artikel 7:267 BW. Vaststaat verder dat Metterwoon c.s. bij antwoord geen beroep hebben gedaan op de andere wettelijke afwijzingsgronden van artikel 7:267 lid 3 BW (het zich via de vordering op korte termijn de positie van huurder willen verschaffen of het bieden van onvoldoende financiële waarborgen). De kantonrechter zal daarom niet ingaan op die gronden. Gelet op het bovenstaande wordt de gevorderde verklaring voor recht inzake het medehuurderschap van [eiser 2] en [eiser 3] toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.6.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van [eisers] volgt dat deze moet worden betaald en Metterwoon c.s. deze stellingen niet hebben betwist. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat die kosten voor dagvaarding dan wel voor de ingebrekestelling door [eisers] zijn betaald aan de gemachtigde.
proceskosten
4.7.
Metterwoon c.s. krijgen voor het grootste deel ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eisers] tot vandaag vast op € 130,83 aan dagvaardingskosten, € 240,- aan griffierecht en € 248,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 124,- tarief). Dit is in totaal € 618,83. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hieronder vermeld. Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.8.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Vettenoord om aan [eisers] te betalen € 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
verklaart voor recht dat [eiser 2] en [eiser 3] per 4 november 2021 medehuurders van de woning aan de [adres] zijn;
5.3.
veroordeelt Vettenoord in de proceskosten, aan de kant van [eisers] tot vandaag vastgesteld op € 618,83, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt Vettenoord in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 62,- aan salaris voor de gemachtigde en, als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en in het openbaar uitgesproken.
44236

Voetnoten

1.Artikel 7:267 leden 1 en 3 BW.
2.Hoge Raad 12 maart 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4340.