In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een huurrechtelijk geschil tussen eisers, bestaande uit [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], en gedaagden, Metterwoon Vastgoed B.V. en B.V. Bouwmaatschappij “Vettenoord”. Eisers vorderden onder andere een verklaring voor recht dat zij medehuurders zijn van de woning aan [adres]. De kantonrechter oordeelde dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3]. De vordering van eisers werd toegewezen, omdat zij voldeden aan de voorwaarden van artikel 7:267 BW, dat het mogelijk maakt voor de hoofdhuurder en andere personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben, een verzoek tot medehuurderschap in te dienen. De kantonrechter wees erop dat Metterwoon als beheerder van de woning geen partij was bij de huurovereenkomst en dat de vordering tegen hen niet-ontvankelijk was. De kantonrechter oordeelde verder dat de gedaagden onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun verweer dat er geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan eisers, en werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.