ECLI:NL:RBROT:2022:5246

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
ROT 19/5877
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de opgave van persoonsgegevens door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2022, wordt het beroep van eiser tegen de opgave van zijn persoonsgegevens door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiser had verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens en bepaalde informatie, zoals bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het college had op 30 april 2019 een overzicht van de persoonsgegevens verstrekt, maar eiser was van mening dat dit niet volledig was en dat hij recht had op meer informatie.

De rechtbank oordeelt dat het college aan zijn verplichtingen heeft voldaan door het verstrekken van het overzicht en dat het college niet verplicht was om een afschrift van de documenten waarin de persoonsgegevens voorkomen te verstrekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het overzicht incompleet was. De rechtbank wijst erop dat eiser zijn verzoek had beperkt tot het cluster Stadsbeheer en dat het college op geloofwaardige wijze heeft toegelicht dat het verstrekte overzicht compleet is.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, en is openbaar uitgesproken op 29 juni 2022. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5877

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam(het college)
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de opgave van hem betreffende persoonsgegevens en van informatie als bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
1.2
Het college heeft deze opgave met het besluit van 30 april 2019 gegeven. Met het bestreden besluit van 8 oktober 2019 op het bezwaar van eiser is het college bij zijn opgave gebleven.
1.3
Het college heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.4
Eiser heeft op 18 mei 2022 aanvullende stukken ingezonden.
1.5
De rechtbank heeft op 18 mei 2022 het beroep op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college. Op zitting is het onderzoek gesloten.
1.6
Op 20 mei en 13 juni 2022 heeft het college nog een bericht ingezonden.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft het college verzocht om uitsluitsel te geven over de vraag of hem betreffende persoonsgegevens zijn verwerkt en, wanneer dat het geval is, om inzage van die persoonsgegevens en van bepaalde in zijn aanvraag opgesomde informatie te verkrijgen. Het college heeft eiser vervolgens verzocht om zijn verzoek tot een cluster of doel te specifiëren. Hierop heeft eiser zijn verzoek tot het cluster Stadsbeheer beperkt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat bij deze uitleg over haar oordeel niet in op de stukken die eiser in de nacht van de zitting heeft ingebracht en niet op de stukken die het college na de zitting heeft ingebracht. Voor de stukken van eiser geldt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Dit blijkt uit artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en uit de uitnodigingsbrief die partijen van de rechtbank hebben ontvangen. Eiser heeft zijn stukken dus te laat ingebracht en eiser heeft niet onderbouwd waarom hij de stukken niet eerder heeft kunnen inbrengen. De inbreng van de stukken is daarom in strijd met de goede procesorde. Voor de stukken die het college na de zitting heeft ingebracht geldt dat op dat moment het onderzoek al was gesloten en uit die stukken niet bleek dat het onderzoek onvolledig is geweest en daarom moest worden heropend. De rechtbank zal deze stukken daarom bij de beoordeling buiten beschouwing laten.
6. Ook gaat de rechtbank in haar uitleg niet in op eisers verwijzing in het beroepschrift naar zijn bezwaargronden, naar de beroepsgronden in een procedure over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en naar zijn bezwaargronden in een procedure tegen de opname van zijn DNA-profiel in een DNA-databank. Eiser heeft namelijk enkel naar de bezwaargronden verwezen en niet uitgelegd waarom de reactie van het college op zijn bezwaargronden in het bestreden besluit ontoereikend is. Verder heeft eiser zijn verwijzing naar de twee andere procedures niet onderbouwd. Hierbij geldt nog dat bij de VOG-procedure een ander bestuursorgaan dan het college was betrokken en voor de procedure over de DNA-databank geldt dat dit een strafrechtelijke procedure was. De rechtbank zal zich in haar uitspraak daarom beperken tot de beroepsgronden die zijn toegelicht en die tegen het bestreden besluit zijn gericht.
7.1
Eiser voert aan dat hij aan de hand van een voorbeeldbrief van de Autoriteit Persoonsgegevens het college vragen heeft gesteld en bij het college zijn persoonsgegevens heeft opgevraagd. Hierdoor kan hij van zijn grondrecht gebruikmaken om het college te verzoeken om zijn persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen. Hierbij verwijst eiser naar de conclusie van de advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad der Nederlanden van 9 november 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1273. Ook kan dan de rechtmatigheid van de verwerking van zijn persoonsgegevens worden beoordeeld. Verder voert eiser aan dat in de AVG niet is bepaald dat hij als verzoeker moet benoemen om welke persoonsgegevens het gaat. Dit is voor hem ook niet mogelijk zonder opgave van welke verwerkingsprocessen er bij het college zijn en welke wettelijke taken het college heeft. Wel mist hij zaken waarbij hij was betrokken, waaronder zaken over een last onder dwangsom, over een bestuurlijke boete, over zijn parkeervergunning en zijn bezwaar daartegen en over het delen van gegevens tussen het college en de politie. Ook voert eiser aan dat het college niet de stukken heeft overgelegd waarin zijn persoonsgegevens zijn genoemd.
7.2
De rechtbank oordeelt als volgt. Het college heeft eiser gevraagd om zijn verzoek nader te specifiëren. Hierop heeft eiser zijn verzoek tot het cluster Stadsbeheer beperkt. Het college heeft met het in bezwaar gehandhaafde besluit aan eiser van dat cluster een overzicht van zijn persoonsgegevens verstrekt. Hiermee is eiser op de hoogte gesteld van de persoonsgegevens die zijn verwerkt en is hij in de gelegenheid gesteld om die persoonsgegevens en de rechtmatigheid daarvan te controleren. Door het verstrekken van dit overzicht heeft het college aan het doel van artikel 15, derde lid, van de AVG voldaan. Het college was daarom niet gehouden om eiser een afschrift te verstrekken van de documenten waarin zijn persoonsgegevens voorkomen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452.
7.3
Het college heeft op zitting verklaard dat zij niet met de volgens eiser ontbrekende zaken bekend is of dat die zaken onder een ander cluster vallen dan waarop het verzoek betrekking heeft. Verder heeft het college op geloofwaardige wijze toegelicht dat het overzicht met verwerkte persoonsgegevens van het cluster Stadsbeheer compleet is. In dat geval is het, anders dan eiser aanvoert, aan eiser om aannemelijk te maken dat het overzicht met persoonsgegevens niet compleet is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1278. Eiser heeft geen begin van bewijs geleverd om aannemelijk te maken dat het overzicht van het cluster Stadsbeheer niet compleet is.
7.4
Eiser heeft wel verwezen naar maar heeft niet onderbouwd waarom de door hem genoemde conclusie van de A-G tot een andere uitkomst zou moeten leiden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is dan ook geen reden om aan eisers verzoek tegemoet te komen om het college een dwangsom op te leggen voor iedere dag dat zij niet aan zijn verzoek voldoet. Eiser krijgt daarom ook het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van
mr.P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 29 juni 2022.
de rechter is verhinderdde uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.