ECLI:NL:RBROT:2022:5212

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
FT EA 22/262 en FT EA 22/263
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast van € 86.541,75. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar dertien schuldeisers, waarbij zij 3,71% aan de preferente schuldeisers en 1,85% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden. De meerderheid van de schuldeisers stemde in met de regeling, met uitzondering van ING Bank N.V., die een vordering van € 51.598,21 heeft en zich tegen de regeling verzet. ING betoogde dat het aangeboden bedrag te laag was en dat de regeling niet in verhouding stond tot de totale schuldvordering.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers afgewogen tegen de belangen van ING. De rechtbank oordeelde dat verzoekster voldoende inspanning had geleverd om haar schuldenproblematiek op te lossen, onder andere door een parttime baan en het volgen van een training om haar werkuren te kunnen uitbreiden. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden en dat de instemming van de meerderheid van de schuldeisers een belangrijke factor was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster toegewezen en ING bevolen in te stemmen met de schuldregeling. ING werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, omdat verzoekster niet in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 9 juni 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 23 maart 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • ING Bank N.V., in behandeling bij Vesting Finance (hierna: ING);
  • T-Mobile Netherlands B.V., in behandeling bij Direct Pay Services (hierna: T-Mobile);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ING heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. In haar verweerschrift heeft ING te kennen gegeven dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
T-Mobile heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 23 mei 2022, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 1 juni 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers met tien preferente vorderingen en twaalf concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 86.541,75 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 13 december 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,71% aan de preferente schuldeisers en 1,85% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij op 2 juni 2022 een gesprek heeft met haar werkgever waarin zij de mogelijkheid om meer uren te gaan werken zal bespreken. Bovendien heeft verzoekster verklaard dat zij begin maart 2022 een training heeft gevolgd, wat mogelijk zal helpen bij het uitbreiden van haar uren. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat er sinds aanvang van de schuldregeling niet veel is gespaard. Verzoekster heeft daarom ter zitting aangeboden om de schuldregeling in te laten gaan vanaf 1 mei 2022 in plaats van 2 november 2021.
Thans stemmen twaalf schuldeisers met de aangeboden schuldregeling in. ING stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 51.598,21 op verzoekster, welke 59,6% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft ING te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. ING stelt voorts dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet bedoeld is voor een situatie waarin de weigerende schuldeiser het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigd. De vordering is al sinds april 2010 in behandeling bij de deurwaarder. Verzoekster heeft in deze periode niets of nauwelijks ondernomen om tot een constructieve oplossing te komen.
In haar verweerschrift heeft ING zich tevens op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling is gebaseerd op verzoeksters verdiensten op basis van een parttime dienstverband, terwijl niet is gesteld of gebleken dat verzoekster niet fulltime zou kunnen werken. ING wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoekster voldoet aan haar verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ING bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van ING een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 59,6%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twaalf van de dertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster beschikt over een parttime baan op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Verzoekster heeft in maart 2022 een cursus afgerond om zo haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Bovendien had verzoekster op 2 juni 2022 een gesprek met haar werkgever om de mogelijkheid van meer uren te bespreken. De uitkomst van dat gesprek is bij de rechtbank niet bekend. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat verzoekster, indien zij momenteel onverhoopt minder dan 36 uur per week werkzaam is, aanvullend zal solliciteren. Dat betekent dat verzoekster reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande inspanningsverplichting.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Bovendien heeft verzoekster ter zitting aangeboden om de schuldregeling in te laten gaan vanaf 1 mei 2022 in plaats van 2 november 2021.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de ING, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ING om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ING in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.