In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast van € 86.541,75. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar dertien schuldeisers, waarbij zij 3,71% aan de preferente schuldeisers en 1,85% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden. De meerderheid van de schuldeisers stemde in met de regeling, met uitzondering van ING Bank N.V., die een vordering van € 51.598,21 heeft en zich tegen de regeling verzet. ING betoogde dat het aangeboden bedrag te laag was en dat de regeling niet in verhouding stond tot de totale schuldvordering.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers afgewogen tegen de belangen van ING. De rechtbank oordeelde dat verzoekster voldoende inspanning had geleverd om haar schuldenproblematiek op te lossen, onder andere door een parttime baan en het volgen van een training om haar werkuren te kunnen uitbreiden. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden en dat de instemming van de meerderheid van de schuldeisers een belangrijke factor was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster toegewezen en ING bevolen in te stemmen met de schuldregeling. ING werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, omdat verzoekster niet in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen.