ECLI:NL:RBROT:2022:5211

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
FT EA 22/336 en FT EA 22/337
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementszaak met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, een alleenstaande man van 63 jaar, heeft een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, waaronder Nationale Nederlanden (NN), die niet akkoord ging met het aanbod. Verzoeker heeft een schuldenlast van € 65.195,08, waarvan NN een vordering heeft van € 35.200,06, wat 54% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. Verzoeker werkt parttime en heeft lichamelijke klachten, waardoor hij niet in staat is om meer uren te werken. Hij heeft een schuldregeling aangeboden die is gebaseerd op de NVVK-norm, met een uitkering van 4,76% aan de preferente schuldeisers en 2,38% aan de concurrente schuldeisers.

Tijdens de zitting op 1 juni 2022 heeft de rechtbank de belangen van verzoeker en de schuldeisers afgewogen. Acht van de negen schuldeisers stemden in met de regeling, terwijl NN het aanbod te laag vond en weigerde in te stemmen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voorstel goed gedocumenteerd is en dat verzoeker zich heeft ingespannen om zijn schuldenproblematiek op te lossen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van NN.

De rechtbank heeft het verzoek om NN te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en NN veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 9 juni 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 13 april 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Nationale Nederlanden, vertegenwoordigd door Vesting Finance (hierna: NN);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
NN heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. NN heeft in haar verweerschrift gemeld dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 1 juni 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen schuldeisers met één preferente en negen concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 65.195,08 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 21 december 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,48% aan de preferente schuldeisers en 2,24% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg ten tijde van de aanbiedingsbrief van 21 december 2021 nog € 70.432,95. Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat de totale schuldenlast verminderd is, omdat de gemeente Rotterdam een vordering heeft ingetrokken. Op grond van de huidige schuldenlast van € 65.195,08 kan een aanbod worden gedaan van 4,76% aan de preferente schuldeisers en 2,38% aan de concurrente schuldeisers.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt 24 uur per week bij Delifrance. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij niet in staat is om meer te werken, omdat hij fysieke klachten ervaart in verband met zijn reuma. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. NN stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 35.200,06 op verzoeker, welke 54% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft NN te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Daarnaast heeft NN in haar verweerschrift gesteld dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet is bedoeld voor een situatie waarin de weigerende schuldeiser het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigd. Bovendien heeft [verzoeker] geen enkele poging gedaan om de schuld zelfstandig op te lossen.
Verzoeker is een alleenstaande man van 63 jaar oud. Verzoeker ontvangt inkomen vanuit een 20 of 24-urige werkweek. Er wordt aangegeven dat er sprake is van lichamelijke problematiek en dat de verwachting is dat hij niet meer uren kan werken. Verzoeker is echter niet afgekeurd. NN wijst er in dat verband op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van NN bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of NN in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van NN een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 54%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk acht van de negen schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een parttime baan voor 24 uur per week. Verzoeker kampt met lichamelijke klachten, waaronder reuma. Verzoeker dient de uren langzaam op te bouwen, zodat hij niet door klachten uitvalt. Verzoeker heeft een prognoseakkoord aangeboden, indien verzoeker meer inkomen gaat genereren zal de aflossingscapaciteit toenemen. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van NN, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om NN te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
NN zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt NN om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt NN in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.