ECLI:NL:RBROT:2022:5210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
FT EA 22/389 en FT EA 22/390
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling met VGZ als schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldsaneringsregeling door verzoekster, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waaronder VGZ, die echter weigerde in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft de situatie van verzoekster beoordeeld, waarbij werd gekeken naar haar financiële situatie en de bereidheid van andere schuldeisers om in te stemmen met de regeling. Verzoekster heeft aangegeven dat zij sinds haar aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden heeft gemaakt en dat haar vaste lasten worden voldaan door een beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat vierentwintig van de vijfentwintig schuldeisers akkoord zijn gegaan met de aangeboden regeling, terwijl VGZ, met een vordering van € 2.916,29, zich tegen de regeling heeft gekeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van VGZ, en heeft VGZ bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is VGZ veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 9 juni 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 28 april 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- VGZ, in behandeling bij Flanderijn & Van Eck (hierna: VGZ);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
VGZ heeft voorafgaand aan de zitting, op 25 mei 2022, een verweerschrift toegezonden. VGZ heeft in haar verweerschrift kenbaar gemaakt dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 1 juni 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer K. Jansen, werkzaam bij De Maas Dienstverlening (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij CVD (hierna: hulpverlener).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijfentwintig schuldeisers met twee preferente vorderingen en vijfentwintig concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 24.561,86 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 20 januari 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 16,64% aan de preferente schuldeisers en 8,32% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieverplichting tot en met 31 maart 2023.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vierentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. VGZ stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 2.916,29 op verzoekster, welke 11,81% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft VGZ te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Bovendien heeft VGZ in 2017 al een keer meegewerkt aan een minnelijke regeling van verzoekster. VGZ heeft destijds ook al een deel van de openstaande vordering kwijtgescholden, van haar kan niet verwacht worden dat zij thans opnieuw haar vordering kwijtscheldt. Bovendien is het VGZ volstrekt onbekend hoe verzoekster in zo’n kort tijdsbestek weer zoveel verschillende nieuwe schulden kan hebben laten ontstaan. Gelet hierop heeft VGZ niet de zekerheid dat verzoekster na afloop van deze regeling niet opnieuw schulden zal laten ontstaan.
In haar verweerschrift heeft VGZ zich tevens op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. In de visie van VGZ heeft verzoekster voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoekster de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Verzoekster heeft geen ontheffing overgelegd of stukken waaruit blijkt dat zij niet in staat is om te werken. VGZ wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoekster voldoet aan haar verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van VGZ bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of VGZ in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van het verweer van VGZ oordeelt de rechtbank als volgt. Verzoekster staat sinds 16 maart 2020 onder beschermingsbewind bij De Maas Dienstverlening. Bovendien wordt zij begeleid door CVD, Antes en krijgt zij hulp van een activeringscoach van de gemeente. De rechtbank acht het daarom voldoende aannemelijk dat verzoekster deze keer, ook na de minnelijke regeling, niet opnieuw schulden zal maken. Verzoekster heeft voorts een ontheffing van de sollicitatieplicht overgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de vordering van VGZ een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 11,81%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vierentwintig van de vijfentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieverplichting tot en met 31 maart 2023 vanwege de grote afstand tot de arbeidsmarkt en verschillende lichamelijke en psychische klachten. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van VGZ, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om VGZ te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
VGZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt VGZ om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt VGZ in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.