In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldsaneringsregeling door verzoekster, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waaronder VGZ, die echter weigerde in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft de situatie van verzoekster beoordeeld, waarbij werd gekeken naar haar financiële situatie en de bereidheid van andere schuldeisers om in te stemmen met de regeling. Verzoekster heeft aangegeven dat zij sinds haar aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden heeft gemaakt en dat haar vaste lasten worden voldaan door een beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat vierentwintig van de vijfentwintig schuldeisers akkoord zijn gegaan met de aangeboden regeling, terwijl VGZ, met een vordering van € 2.916,29, zich tegen de regeling heeft gekeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van VGZ, en heeft VGZ bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is VGZ veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.