ECLI:NL:RBROT:2022:52

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
10/996505-15 / Raadkamernummers: 20/2385 (530 Sv) en 20/2387 (533 Sv)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor immateriële schade en advocaatkosten in strafzaak

Op 3 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker om vergoeding van kosten heeft verzocht op basis van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die eerder in verzekering was gesteld op verdenking van valsheid in geschrifte en oplichting, had zijn verzoeken ingediend op 30 september 2020. De verzoeken zijn op 20 december 2021 in het openbaar behandeld, waarbij de verzoeker, zijn raadsvrouw mr. A.M. de Koning, en de officier van justitie mr. J. Spaans zijn gehoord.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzoeker een vergoeding toe te kennen voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest. De rechtbank kent een bedrag van € 315,= toe voor immateriële schade, terwijl het verzoek om vergoeding van advocaatkosten op basis van artikel 530 Sv ook wordt toegewezen, met uitzondering van de forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften, die slechts eenmaal wordt toegekend. De totale vergoeding die aan de verzoeker wordt toegekend bedraagt € 79.799,90.

De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker in zijn geheel beoordeeld en de argumenten van het openbaar ministerie verworpen, waarbij de rechtbank oordeelt dat de betwisting van de verzochte bedragen niet voldoende onderbouwd is. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen tot uitbetaling van de toegekende bedragen aan de verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/996505-15
Raadkamernummers: 20/2385 (530 Sv) en 20/2387 (533 Sv)
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de verzoeken van:

[naam verzoeker] , verzoeker,

geboren te [geboorteplaats verzoeker] op [geboortedatum verzoker] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te ( [postcode] ) [plaats] aan de [adres] ,
ten kantore van zijn raadsvrouw mr. A.M. de Koning.

Procedure

Op 30 september 2020 zijn ingediend verzoekschriften op grond van artikel 530 Sv en artikel 533 Sv.
De verzoeken zijn op 20 december 2021 door de raadkamer in het openbaar behandeld.
Daarbij zijn de verzoeker, zijn raadsvrouw en de officier van justitie mr. J. Spaans gehoord.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzoek artikel 533 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker ten laste van de Staat wordt toegekend:
  • een bedrag van € 315,= als vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest;
  • kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift conform de LOVS-afspraken.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing.
Verzoek artikel 530 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
  • kosten voor de noodzakelijke verdediging, gevoerd in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte, bestaande uit de kosten van de raadsvrouw mr. A.M. de Koning van € 76.835,= (incl. BTW) en de raadsvrouw mr. D. Marcus van € 60,50 (incl. BTW);
  • kosten voor de raadsvrouw mr. A.M. de Koning voor de bijstaand bij de aanvraag van een verklaring omtrent gedrag ad € 2.208,25 (incl. BTW);
  • door de verzoeker gemaakte reiskosten van € 16,15;
  • kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift conform de LOVS-afspraken.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het bedrag van € 2.208,25 en de reiskosten van € 16,15. Verder is aangevoerd dat op de overige vergoeding 21% BTW in mindering dient te worden gebracht, omdat de declaraties bij [naam bedrijf] in rekening zijn gebracht en de BTW dus aftrekbaar is. Ten slotte zijn vraagtekens gezet bij een aantal posten.
Wat betreft de vergoeding in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften is aangevoerd dat deze slechts éénmaal voor toewijzing in aanmerking kan komen, omdat de verzoekschriften gelijktijdig zijn ingediend en behandeld.

Feiten

De verzoeker is in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer van 29 september 2015 tot op 1 oktober 2015 in verzekering gesteld geweest op verdenking van valsheid in geschrifte en oplichting.
Bij schriftelijke kennisgeving van 9 juli 2020 heeft de officier van justitie de verzoeker bericht dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd.

Beoordeling

Verzoek artikel 533 Sv
Alle omstandigheden in aanmerking genomen worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker de door hem verzochte vergoeding ter hoogte van € 315,=
(3 dagen x € 105,=) voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest toe te kennen.
Verzoek artikel 530 Sv
Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht op grond van artikel 530 juncto artikel 534 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de advocaatkosten, voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Niet in geschil is dat die gronden van billijkheid er zijn. De vraag is of de volledig verzochte vergoeding voor toewijzing in aanmerking komt, gelet op het standpunt van het openbaar ministerie. Om te beginnen is daarbij de BTW aan de orde gesteld. Hierover is op de zitting toegelicht dat deze voor [naam bedrijf] niet aftrekbaar was. Omdat geen reden is om aan de juistheid daarvan te twijfelen, wordt dat deel van het verweer verworpen. Dan de kosten met betrekking tot de VOG-procedure. Op zitting is toegelicht dat deze procedure wel degelijk direct verband hield met de strafrechtelijke vervolging. Gelet op die toelichting wordt ook geen aanleiding gezien het openbaar ministerie op dit punt te volgen.
Dit geldt eveneens voor de betoogde afwijzing van de reiskosten. In aanmerking genomen de hoogte van de totaal verzochte vergoeding, de duur van de strafrechtelijke vervolging en het effect dat dit, zoals hij op zitting heeft verteld, op het leven van de verzoeker heeft gehad, komt de betwisting van een bedrag van € 16,15 de rechtbank nogal ridicuul voor.
Ten slotte wordt ook voorbij gegaan aan de geuite twijfel met betrekking tot een aantal in rekening gebrachte posten. Die twijfel wordt namelijk niet gedeeld. In het verzoek is al melding gemaakt van een aanzienlijk, gedeclareerd bedrag dat uitdrukkelijk niet is meegenomen, omdat, zo is aangegeven, die kosten samenhingen met een andere procedure. Dat dit bedrag volgens het openbaar ministerie hoger moet zijn, doet geen recht aan die transparantie en is overigens niet onderbouwd noch anderszins gebleken.
Een en ander betekent dat de verzochte vergoeding zal worden toegewezen, met dien verstande dat de forfaitaire vergoeding voor de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften daarin eenmaal zal worden meegenomen. Samenvattend zal aan de verzoeker op grond van artikel 530 Sv een totale vergoeding van € 79.799,90
worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 20/2387 ingeschreven verzoek:
kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 315,= (zegge: driehonderdvijftien euro);
wijst af het meer of anders verzochte.
t.a.v. het onder RK-nummer 20/2385 ingeschreven verzoek:
kent aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 79.799,90 (zegge: negenenzeventigduizend zevenhonderd negenennegentig euro en negentig cent).
Deze beschikking is gegeven door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
mrs. W.M. Stolk en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2022.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat de beschikking mede te ondertekenen.

Bevelschrift van de fungerend voorzitter van de rechtbank Rotterdam

Bij beschikking van deze rechtbank van 3 januari 2022 (RK-nummer: 20/2387) is op de voet van artikel 533 Sv aan

[naam verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats verzoeker] op [geboortedatum verzoker]
een vergoeding ten laste van de Staat toegekend van € 315,= (zegge: driehonderdvijftien euro).
Bevolen wordt dat de griffier na het onherroepelijk worden van de beschikking overgaat tot uitbetaling van dit bedrag door overmaking op bankrekeningnummer [rekeningnummer] , BIC RABONL2u ten name van Stichting Beheer Derdengelden [persoon B] van [naam advocatenkantoor] te Den Haag, o.v.v. “ [naam verzoeker] /Advies en [dossiernummer] ”.
Dit bevelschrift is afgegeven op 3 januari 2022 door mr. V.F. Milders, in de hoedanigheid van fungerend voorzitter van deze rechtbank.

Bevelschrift van de rechter in de rechtbank Rotterdam

Bij beschikking van deze rechtbank van 3 januari 2022 (RK-nummer: 20/2385) is op de voet van artikel 530 Sv aan

[naam verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats verzoeker] op [geboortedatum verzoker] ,
een vergoeding uit ’s Rijks kas toegekend van
€ 79.799,90 (zegge: negenenzeventigduizend zevenhonderd negenennegentig euro en negentig cent).
Bevolen wordt dat de griffier na het onherroepelijk worden van de beschikking overgaat tot uitbetaling van dit bedrag door overmaking op bankrekeningnummer [rekeningnummer] , BIC RABONL2u ten name van Stichting Beheer Derdengelden [persoon B] van [naam advocatenkantoor] te Den Haag, o.v.v. “ [naam verzoeker] /Advies en dossiernummer [dossiernummer] ”.
Dit bevelschrift is afgegeven op 3 januari 2022 door mr. V.F. Milders, in de hoedanigheid van rechter in deze rechtbank.

RECHTBANK ROTTERDAM

Team straf 2
t.a.v. de bijzondere raadkamer
email: bijzondere.raadkamer.rb.rotterdam@rechtspraak.nl

AFSTANDSVERKLARING van gemachtigd raadsman/vrouw

Mr. ………………………… raadsman/vrouw* van ………………………
verder te noemen verzoeker verklaart hierbij:
dat hij/zij kennis heeft genomen van de beschikking(en) ex artikel(en) 533 (oud 89) en / of 530 (oud 591a) van het Wetboek van Strafvordering gegeven d.d. ………………… op verzoek van verzoeker voornoemd;
dat hij/zij namens verzoeker instemt met het niet betekenen van de hierboven genoemde
beschikking(en) aan verzoeker;
dat hij/zij namens verzoeker afstand doet van het recht om hoger beroep aan te tekenen tegen de hierboven genoemde beschikking(en);
Ondertekening:
Naam Plaats ondertekening
……………………. ……………………..
Datum ondertekening
……………………..
*doorhalen wat niet van toepassing is