ECLI:NL:RBROT:2022:5195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ROT 22/1259 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over collegegeld

In deze zaak heeft opposant beroep ingesteld tegen een e-mailbericht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin uitleg werd gegeven over het verschuldigde collegegeld in het hoger onderwijs. De rechtbank had eerder, op 15 april 2022, zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. Opposant heeft hiertegen verzet ingesteld, wat op 9 juni 2022 op zitting is behandeld. De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was.

De rechtbank oordeelde dat het e-mailbericht van de Minister geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat het enkel uitleg gaf en geen rechtsgevolg voor opposant met zich meebracht. Opposant voerde aan dat het e-mailbericht wel degelijk een Awb-besluit was, omdat het hem belemmerde in zijn studie door het hoge instellingscollegegeld. Hij stelde ook dat er sprake was van ongelijke behandeling en discriminatie, met name met betrekking tot de leeftijdsgrens voor studiefinanciering.

De verzetrechter heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het e-mailbericht geen Awb-besluit was en dat de rechtbank dus onbevoegd was om het beroep te behandelen. Het verzet is ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, en mr. H. Sabanovic, griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1259 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 op het verzet van

[naam opposant], te [woonplaats opposant], opposant.

Inleiding

Opposant heeft tegen het e-mailbericht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verweerder) van 27 december 2021 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 15 april 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van dat beroep kennis te nemen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Opposant is verschenen.

Beoordeling van het verzet

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat eiser beroep heeft ingesteld tegen een e-mailbericht dat niet kan worden aangemerkt als Awb-besluit.
2. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank het volgende aan. Het heeft lang geduurd totdat verweerder reageerde op het bezwaar van opposant van 3 augustus 2021. Het e-mailbericht van verweerder dat daarop volgde (van 27 december 2021) is volgens opposant wel degelijk een Awb-besluit omdat dat bericht voor hem een rechtsgevolg heeft. Door het hoge instellingscollegegeld kan opposant geen opleiding volgen. Opposant betoogt verder dat sprake is van ongelijke behandeling van afgestudeerden bij het volgen van een tweede masteropleiding (die het (hogere) instellingscollegegeld betalen) terwijl studenten die gelijktijdig twee masteropleidingen volgen het (lagere) wettelijke collegegeld betalen. Opposant voert aan dat het College voor de rechten van de mens in het verleden meerdere malen heeft geoordeeld dat sprake is van discriminatie naar leeftijd. Hierna heeft de Rijksoverheid het verschil in collegegeld destijds laten vervallen, maar met het huidige verschil is wederom sprake van discriminatie. Verweerder moet aanduiden hoe de huidige regeling zich verhoudt tot de Wet gelijke behandeling. Opposant voert verder aan dat de grens van 30 jaar voor studiefinanciering eveneens discriminerend is.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de verzetrechter uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de rechtbank onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. De verzetrechter overweegt dat de rechtbank terecht heeft kunnen oordelen dat het e-mailbericht van verweerder van 27 december 2021 geen Awb-besluit is. Het e-mailbericht bevat uitleg over het verschuldigde collegegeld in het hoger onderwijs. Het is niet gebleken dat met dit e-mailbericht de rechtspositie van opposant is veranderd. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor een besluit (uit artikel 1:3 van de Awb) en was de rechtbank onbevoegd om het beroep te behandelen.

Conclusie en gevolgen

5. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de verzetrechter dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 15 april 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.