ECLI:NL:RBROT:2022:5192

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/3798 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende persoonsgegevens

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 18 februari 2022, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep van de opposant tegen een brief van het College voor de Rechten van de Mens. De opposant had beroep ingesteld tegen deze brief, waarin verweerder mededeelde verantwoordelijk te zijn voor de verwerking van persoonsgegevens en dat de procedure voor inzage zou worden gewijzigd. De rechtbank heeft het verzet op 9 juni 2022 behandeld, waarbij de opposant aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door twee personen.

De verzetrechter heeft zich beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat zij onbevoegd was. De rechtbank concludeerde dat de brief van 8 juni 2021 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat de rechtspositie van de opposant niet was veranderd. De verzetrechter heeft bevestigd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen, aangezien de brief geen besluit was. Het verzet is ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3798 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 op het verzet van

[naam opposant], te [woonplaats opposant], opposant.

Inleiding

Opposant heeft tegen de brief van het College voor de Rechten van de Mens (verweerder) van 8 juni 2021 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 18 februari 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Opposant is verschenen. Namens verweerder zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen.

Beoordeling van het verzet

1. In deze uitspraak beperkt de verzetrechter zich tot het verzet met zaaknummer ROT 21/3798.
2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank heeft geconcludeerd dat zij niet mag oordelen over beslissingen die verweerder neemt op basis van de artikelen 10 tot en met 12 van de Wet College voor de rechten van de mens (Wcrm).
3. Opposant voert aan dat het voor hem niet duidelijk is waarom de twee beroepen (ROT 21/3797 en ROT 21/3798) samen zijn behandeld. Het beroep ROT 21/3797 betreft verzoekschriften die aan verweerder zijn voorgelegd terwijl het beroep ROT 21/3798 ziet op het gebruik van de rechten van opposant op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Opposant voert aan dat het bestuursrecht dient te worden gevolgd als hij zijn rechten op grond van de AVG wil uitoefenen.
4. In deze verzetzaak beoordeelt de verzetrechter uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de rechtbank onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
5.1.
De verzetrechter overweegt dat de rechtbank terecht heeft kunnen oordelen dat zij niet bevoegd is.
5.2.
In tegenstelling tot wat eerder misschien gesuggereerd is, is de brief van verweerder van 8 juni 2021 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb aan te merken. Met deze brief is de rechtspositie van opposant niet veranderd, zodat er geen sprake van een rechtshandeling. In de brief is namelijk aan opposant medegedeeld dat verweerder – en niet opposant – verantwoordelijk is voor de verwerking van gegevens en daarmee bepaalt welke gegevens wel of niet worden verwerkt. Verweerder heeft verder aangegeven dat de procedure voor de inzage van persoonsgegevens wordt gewijzigd en dat gegevens op verzoek digitaal ter beschikking kunnen worden gesteld. Ten aanzien van het verzoek van opposant om een overzicht van de door verweerder gebruikte persoonsgegevens, heeft verweerder aangegeven dat opposant hiervan afzonderlijk een (elektronisch) overzicht kan verwachten. Verweerder heeft daarnaast toegelicht dat de teksten op de website zullen worden aangepast, nadat overleg met collega’s heeft plaatsgevonden. Ten slotte heeft verweerder aangekondigd later terug te komen op het verzoek van opposant tot betaling van een dwangsom.
5.3.
Omdat de brief van verweerder van 8 juni 2021 geen besluit is, was de rechtbank onbevoegd om het beroep hiertegen te behandelen.

Conclusie en gevolgen

6. De verzetrechter ziet dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 18 februari 2022 is gedaan. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.