ECLI:NL:RBROT:2022:5191
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende College voor de Rechten van de Mens
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep tegen een oordeel van het College voor de Rechten van de Mens. De opposant had beroep ingesteld tegen een brief van het College van 29 april 2021, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om hierover te oordelen, omdat het College handelt op basis van de artikelen 10 tot en met 12 van de Wet College voor de Rechten van de Mens (Wcrm). De rechtbank heeft het verzet op 9 juni 2022 behandeld, waarbij de opposant en vertegenwoordigers van het College aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de brief van het College geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank heeft zich beroepen op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De opposant voerde aan dat de behandeling van twee beroepen samen onterecht was, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de eerdere uitspraak correct was en dat het verzet ongegrond is. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en de uitspraak is openbaar uitgesproken.
De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het verzet ongegrond is, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.