In deze zaak heeft verzoeker op 5 april 2022 een verzoek ingediend om een schuldeiser te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling, ingevolge artikel 287a van de Faillissementswet. De schuldeiser, vertegenwoordigd door Groenendaal & van Krijl Gerechtsdeurwaarders, weigerde mee te werken aan de regeling. Tijdens de zitting op 23 mei 2022 was de schuldeiser niet aanwezig, terwijl de verzoeker en zijn schuldhulpverleners wel aanwezig waren. Verzoeker had eerder een schuldregeling aangeboden aan zijn vijf concurrente schuldeisers, waarbij vier van hen instemden met de regeling. De schuldeiser die weigerde, had een vordering van € 16.694,35, wat 45% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt.
De rechtbank heeft beoordeeld of de weigering van de schuldeiser in redelijkheid kon plaatsvinden, gezien het feit dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord ging met de regeling en dat het voorstel was getoetst door een onafhankelijke partij. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wogen dan die van de weigerende schuldeiser. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en de schuldeiser bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens zijn de kosten van de procedure aan de schuldeiser opgelegd, maar deze zijn begroot op nihil, aangezien verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan en er geen griffierecht verschuldigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die de vrijwillige instemming vervangt, en heeft het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.