ECLI:NL:RBROT:2022:5167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
FT EA 22/253 en FT EA 22/254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 21 maart 2022 een verzoek ingediend om een viertal schuldeisers te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling, ingevolge artikel 287a van de Faillissementswet. De schuldeisers, vertegenwoordigd door mr. M.R. Dill, weigerden mee te werken aan de regeling. Tijdens de zitting op 23 mei 2022 zijn de betrokken partijen gehoord. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 24,43% aan de preferente schuldeisers en 12,22% aan de concurrente schuldeisers. Door een wijziging in haar schuldenlast is deze prognose bijgesteld naar 15,72% en 7,86% respectievelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat 28 van de 32 schuldeisers instemden met de regeling, terwijl vier schuldeisers, waaronder [naam schuldeiser 1], [naam schuldeiser 2], [naam schuldeiser 3] en de familie [achternaam schuldeisers 4], dit weigerden. De weigerende schuldeisers voerden aan dat verzoekster niet te goeder trouw was en onvoldoende had gedaan om haar schuldenlast te beperken. De rechtbank oordeelde echter dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was en dat verzoekster zich tot het uiterste had ingespannen om haar schulden te voldoen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek van verzoekster toe te wijzen en de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens werd het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat verzoekster in staat was haar schulden te blijven betalen. De kosten van de procedure werden begroot op nihil, aangezien er geen griffierecht verschuldigd was en verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 2 juni 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 21 maart 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een viertal schuldeisers, te weten:
  • [naam schuldeiser 1] (hierna: [naam schuldeiser 1] );
  • [naam schuldeiser 2] (hierna: [naam schuldeiser 2] );
  • [naam schuldeiser 3] (hierna: [naam schuldeiser 3] );
  • De heer en mevrouw [achternaam schuldeisers 4] (hierna: [achternaam schuldeisers 4] ),
allen vertegenwoordigd door mr. M.R. Dill, advocaat,
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[naam schuldeiser 1] , [naam schuldeiser 2] , [naam schuldeiser 3] en [achternaam schuldeisers 4] hebben voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 23 mei 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de gemeente Hoeksche Waard (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij de gemeente Hoeksche Waard;
  • mr. M.R. Dill, advocaat;
  • de heer [persoon C] , namens [naam schuldeiser 2] .;
  • de heer en mevrouw [achternaam schuldeisers 4] .
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëndertig schuldeisers, waarvan één preferente met één vordering en éénendertig concurrente schuldeisers met drieëndertig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 136.506,94 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 9 december 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 24,43 % aan de preferente schuldeisers en
12,22 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Als gevolg van een wijziging (een verhoging) van de schuldenlast, is de prognose bijgesteld naar een betaling van
15,72 % aan de preferente schuldeiser en 7,86 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt fulltime. Zij heeft ter zitting verklaard zoveel mogelijk te werken om haar schuldeisers tegemoet te komen. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij verzoekster sinds oktober 2020 begeleiden. Verzoekster is zeer gemotiveerd en komt alle afspraken na. Verder werkt verzoekster fulltime en levert zij tijdig alle informatie aan indien hierom wordt verzocht. Naar het oordeel van de schuldhulpverlening is er sprake van een stabiele situatie.
Achtentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam schuldeiser 1] , [naam schuldeiser 2] , [naam schuldeiser 3] en [achternaam schuldeisers 4] stemmen hier niet mee in. [naam schuldeiser 1] heeft een vordering van € 4.022,04 op verzoekster, welke 2,9 % van de totale schuldenlast beloopt. [naam schuldeiser 2] heeft een vordering van € 8.253,04 op verzoekster, welke 6,0 % van de totale schuldenlast beloopt. [naam schuldeiser 3] heeft een vordering van € 671,04 op verzoekster, welke 0,5 % van de totale schuldenlast beloopt. De familie [achternaam schuldeisers 4] heeft een vordering van € 9.372,-- op verzoekster, welke 6,9 % van de totale schuldenlast beloopt. Tezamen vertegenwoordigen de weigerende schuldeisers 16,3% van de totale schuldenlast.

3..Het verweer

Mr. Dill heeft namens de weigerende schuldeisers verweer gevoerd. De weigerende schuldeisers zijn alle relatie geweest van verzoekster als uitbaatster van een café. Zij stellen zich op het standpunt dat verzoekster zicht niet tot het uiterste heeft ingespannen om haar schuldenlast zoveel mogelijk te beperken. Gelet op de financiële situatie waarin verzoekster zich bevond, is verzoekster onverstandig met haar inkomen omgegaan. Verzoekster had immers hoge privé-opnames, ging naar het casino en kocht dure merkkleding voor haar dochter. Verder werden er hoge telefoonrekeningen doorbelast aan verzoekster en verzoekster heeft veel boetes op haar naam staan. Naar het oordeel van de weigerende schuldeisers is verzoekster niet te goeder trouw geweest in het laten ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Daarnaast stellen de weigerende schuldeisers zich op het standpunt dat de inhoud van het verzoekschrift zeer summier is. De aangeboden regeling is niet goed gedocumenteerd en onvoldoende financieel transparant, aldus de weigerende schuldeisers. Gelet op het vorenstaande hebben de weigerende schuldeisers de rechtbank verzocht om het verzoek af te wijzen.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam schuldeiser 1] , [naam schuldeiser 2] , [naam schuldeiser 3] en [achternaam schuldeisers 4] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam schuldeiser 1] , [naam schuldeiser 2] , [naam schuldeiser 3] en [achternaam schuldeisers 4] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [naam schuldeiser 1] , [naam schuldeiser 2] , [naam schuldeiser 3] en [achternaam schuldeisers 4] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 16,3 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk achtentwintig van de tweeëndertig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de gemeente Hoeksche Waard. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster beschikt over een fulltime baan. Dat betekent dat verzoekster reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij twee dienstbetrekkingen heeft om haar schuldeisers zoveel mogelijk te kunnen betalen.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
De verwijten die de weigerende schuldeisers maken aan het adres van verzoekster zijn ter zitting aan de orde geweest. Het is de rechtbank aannemelijk gebleken dat verzoekster zich tot het uiterste, en wellicht tegen beter weten in, heeft ingespannen om het van de heer en mevrouw [achternaam schuldeisers 4] overgenomen café tot een succes te maken. Het is aannemelijk dat zij daar niet in is geslaagd vanwege een combinatie van de moeilijke relatie met haar ex-partner, de lockdowns in verband met Corona en de grenzen van haar kunnen als ondernemer. Ondanks ook de steun die zij van haar schuldeisers heeft ontvangen. De aan haar gemaakte verwijten, voor zover ze al voldoende onderbouwd zijn, zijn echter van onvoldoende gewicht om verzoekster de toegang tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te onthouden, zo nodig met gebruikmaking van de hardheidsclausule, nu zij immers haar relatie met haar partner heeft beëindigd, haar onderneming heeft gestaakt en thans fulltime in loondienst werkt.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam schuldeiser 1] , [naam schuldeiser 2] , [naam schuldeiser 3] en [achternaam schuldeisers 4] , die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [naam schuldeiser 1] , [naam schuldeiser 2] , [naam schuldeiser 3] en [achternaam schuldeisers 4] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam schuldeiser 1] , [naam schuldeiser 2] , [naam schuldeiser 3] en [achternaam schuldeisers 4] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam schuldeiser 1] , [naam schuldeiser 2] , [naam schuldeiser 3] en [achternaam schuldeisers 4] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam schuldeiser 1] , [naam schuldeiser 2] , [naam schuldeiser 3] en [achternaam schuldeisers 4] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.