ECLI:NL:RBROT:2022:5165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
FT EA 22/270
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet met betrekking tot een schadevergoeding wegens seksueel misbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 24 maart 2022. Verzoeker heeft een verzoek ingediend om zijn schuldeiser, [naam schuldeiser], te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling hield in dat verzoeker 2,64% van zijn totale schuld van € 118.905,61 zou betalen, wat door de schuldeiser werd afgewezen. De schuldeiser, die een aanzienlijk belang heeft bij het verhaal van haar vordering, heeft in haar verweerschrift aangegeven dat het aanbod te laag is en dat zij niet akkoord kan gaan met de regeling. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de schuldeiser afgewogen en geconcludeerd dat de schuldeiser in redelijkheid niet kon instemmen met de aangeboden regeling, gezien de ernst van de vordering die voortvloeit uit een strafrechtelijke veroordeling wegens seksueel misbruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de schuldeiser onder de uitzondering van artikel 358 lid 4 van de Faillissementswet valt, waardoor verzoeker geen recht heeft op een schone lei na afloop van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek om een gedwongen schuldregeling dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 2 juni 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 24 maart 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om één schuldeiser, te weten: [naam schuldeiser] (hierna: [naam schuldeiser] ), vertegenwoordigd door Bazuin & Partners Deurwaarderskantoor, die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[naam schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 23 mei 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de gemeente Hoeksche Waard (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon B] , werkzaam bij de gemeente Hoeksche Waard.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift één concurrente schuldeiser. Deze schuldeiser heeft een bedrag van € 118.905,61 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 4 februari 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeiser, inhoudende een betaling van 2,64 % tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn AOW-uitkering en pensioenuitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeiser aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels tijdig voldaan.
[naam schuldeiser] is de enige schuldeiser van verzoeker. Zij stemt niet in met de aangeboden schuldregeling. Zij heeft een vordering van € 118.905,61 op verzoeker, welke 100 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [naam schuldeiser] aangegeven niet akkoord te gaan, nu het een zeer gevoelige kwestie betreft. In haar verweerschrift geeft [naam schuldeiser] voorts aan dat het aanbod dusdanig laag is, dat niet van haar verwacht mag worden dat zij hier (vrijwillig) mee zal instemmen. [naam schuldeiser] verzoekt de rechtbank dan ook om het verzoek af te wijzen.
[naam schuldeiser] heeft in haar verweerschrift aangegeven, nu haar standpunten duidelijk zijn verwoord, niet ter zitting te zullen verschijnen.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van [naam schuldeiser] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast te weten: 100 %. Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat zij in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Verzoeker, thans 74 jaar oud, is bij arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 28 april 2009 veroordeeld aan [naam schuldeiser] te betalen een bedrag van € 90.955,88, bestaande uit onkosten, immateriële schade, kosten opleiding en verlies arbeidsvermogen. Deze verplichting tot betaling van schadevergoeding vloeit voort uit onrechtmatig handelen, bestaande uit seksueel misbruik van [naam schuldeiser] door verzoeker. Het bestaan van het seksueel misbruik is gebaseerd op een strafrechtelijk vonnis van, in hoger beroep, hetzelfde gerechtshof van 15 februari 1994.
In de loop der jaren heeft verzoeker in totaal € 24.774,53 voldaan aan [naam schuldeiser] . De resterende vordering inclusief rente en kosten bedraagt € 118.048,37. [naam schuldeiser] heeft beslag gelegd op de inkomsten van verzoeker.
[naam schuldeiser] is de enige crediteur van verzoeker. Haar stem is daarmee doorslaggevend, met de belangen van andere crediteuren hoeft zij geen rekening te houden. Haar belang bij afwijzing van het aanbod is gegeven en de rechtbank zal haar belang afwegen tegen het belang van verzoeker om zijn schuld aan [naam schuldeiser] te saneren.
De grondslag van het ontstaan van de vordering, namelijk het seksuele misbruik van [naam schuldeiser] als minderjarig meisje door verzoeker, is naar zijn aard al zo ernstig verwijtbaar dat van [naam schuldeiser] , ook na zoveel jaar, niet, anders dan in bijzondere (hier niet aan de orde zijnde) omstandigheden, verwacht hoeft te worden dat zij instemt met het saneren van haar in geld uitgedrukte vordering. Zij is enige schuldeiser en haar belang om de aan haar toegewezen geldelijke vordering te blijven verhalen op het beslagbare inkomen van verzoeker weegt zwaarder dan het belang van verzoeker om van zijn schuld te worden bevrijd.
Ook de wetgever heeft deze belangen gewogen. Artikel 358 lid 4 Fw bepaalt dat bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling geen schone lei wordt verkregen ten aanzien van vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling als in dat artikel genoemd (de betaling van een geldboete als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 4, van het Wetboek van Strafrecht, van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, of van een schadevergoeding aan een benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a Wetboek van Strafvordering). Met het bepaalde in dit artikel heeft de wetgever
‘al die vorderingen die voortvloeien uit een strafrechtelijke veroordeling tot betaling van (…) een schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer’(MvT,
Kamerstukken II2004/05, 29 942, nr. 3) uit willen zonderen. Vorderingen tot schadevergoeding voortvloeiend uit een strafrechtelijke veroordeling voor een bepaald feit zijn dus categorisch uitgezonderd van de werking van de ‘schone lei’.
Deze uitzondering van de schone lei wordt in hetzelfde artikel uitgebreid met vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter. Maar deze uitbreiding wordt op haar beurt weer begrensd door de bepaling dat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, moet hebben vastgesteld dat de vordering tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Ofwel, het slachtoffer moet hebben geprobeerd de vordering in de strafzaak aanhangig te hebben gemaakt.
De rechtbank overweegt dat de vordering van [naam schuldeiser] onder de uitzondering van artikel 358 lid 4 Fw valt.
De vordering van [naam schuldeiser] is immers volledig gegrond op de feiten waartoe verzoeker strafrechtelijk is veroordeeld. [naam schuldeiser] had ten tijde van het strafrechtelijk proces niet de keuze om de schadevergoeding in het strafproces te vorderen (de invoering van de Wet Terwee waarmee dat mogelijk werd gemaakt was pas in 1995). Daarom geldt de begrenzing van de uitzondering van artikel 358 lid 4 Fw (de verwijzing van de strafrechter naar de burgerlijk rechter) niet voor de vorderingen zoals die van [naam schuldeiser] .
Dit betekent dat verzoeker geen belang zal hebben bij toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, althans dat [naam schuldeiser] er geen rekening mee zal hoeven te houden dat haar vordering na afloop van een wettelijke schuldsaneringsregeling niet langer afdwingbaar zal zijn. Anders gezegd: de afweging of een wettelijke schuldsaneringsregeling een betere of mindere opbrengst zal opleveren, hoeft zij niet te maken. [naam schuldeiser] zal, als dat haar wens is, verhaal kunnen blijven nemen op het inkomen van verzoeker.
De rechtbank zal het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen, daarom afwijzen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.