ECLI:NL:RBROT:2022:5135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
C/10/633242 / HA ZA 22-116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot opheffing beslag in echtscheidingszaak met betrekking tot verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een incident betreffende een vordering tot opheffing van conservatoir beslag. De eiser, [naam eiser], heeft in het incident verzocht om de opheffing van het beslag dat door de verweerder, [naam verweerder], was gelegd op zijn rekening en op onroerend goed. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in algehele gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd zijn geweest en dat er een echtscheiding heeft plaatsgevonden, waarbij de verdeling van de gemeenschap van goederen aan de orde is. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking van 31 maart 2021 de wijze van verdeling van de gemeenschap gelast, waarbij onder andere de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap op de peildatum van 20 mei 2020 is vastgesteld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling van de incidentele vordering gekeken naar de voorwaarden voor opheffing van het beslag zoals neergelegd in artikel 705 Rv. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van de verweerder ondeugdelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende vervangende zekerheidsstelling heeft aangeboden en dat er geen andere opheffingsgronden zijn die van toepassing zijn. De rechtbank heeft ook de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het beslag op te heffen. De vordering van de eiser is dan ook afgewezen.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor beraad van de rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/633242 / HA ZA 22-116
Vonnis in incident van 22 juni 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.P.M. Castelein te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. C.W.F. Jansen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 januari 2022, met producties;
  • het B16-formulier zijdens [naam eiser] met de daarbij overgelegde stukken;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De feiten, voor zover van belang in het incident

2.1.
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
In de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen gelast zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.5.6. tot en met 2.5.8.
2.3.
De beschikking luidt, voor zover van belang:
2.5.4.
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 20 mei 2020.
2.5.5.
Met betrekking tot de waarde van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel.
Overeenstemming
2.5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het volgende overeengekomen:
- de woning aan [adres] moet worden verkocht. De vrouw zal daartoe binnen drie weken na 23 februari 2021 drie makelaars aanwijzen om de waarde van de woning te taxeren, waarna de man binnen één week één van de drie makelaars zal aanwijzen om de opdracht te vervullen. Op de verkoopopbrengst moet de hypothecaire schuld ten tijde van de overdracht van de woning in mindering worden gebracht. Voor zover de verkoopopbrengst hoger zal zijn dan de hypothecaire schuld is sprake van overwaarde, die partijen gelijkelijk verdelen, met onderlinge verrekening van de hypotheekrente die ieder van partijen na de peildatum heeft betaald. De kosten verbonden aan de verdeling en levering of verkoop en levering van de woning worden door partijen bij helfte gedragen;
(…)
-
ieder van partijen is draagplichtig voor de helft van de volgende schulden:

de schuld aan ING-bank;

de ABN-AMRO creditcard schuld;

de schulden aan de belastingdienst over de jaren 2018, 2019 en 2020.
(…)
Kavels met koopwoningen te Seru Bientu
2.5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat tot de gemeenschap behoren de twee woningen gelegen op de twee kavels te Seru Bientu, bekend als [kavel], Curaçao.
(…)
Gelet op hetgeen de vrouw gemotiveerd heeft gesteld zal de rechtbank de kavels met de woningen toedelen aan de vrouw onder verrekening van de helft van de waarde met de man. (…)
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de makelaar die Santha Martha zal verkopen, ten behoeve van de verdeling de taxatie van Seru Bientu zal verrichten.
2.4.
[naam verweerder] heeft – krachtens verleend verlof – conservatoir beslag gelegd onder de rekening van [naam eiseres] bij de ING Bank N.V. en op het aandeel van [naam eiseres] in de onroerende zaak gelegen aan de [adres].

3..De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[naam eiser] vordert – samengevat weergegeven – in de hoofdzaak, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat [naam gedaagde] haar medewerking dient te verlenen aan de verdeling van de boedel, zoals beschreven in de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 31 maart 2021 binnen vier weken na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom;
te bepalen dat – indien [naam gedaagde] binnen de gestelde termijn niet in staat is om voldoende financiering te verkrijgen om haar verplichtingen na te komen – zij haar medewerking zal verlenen aan de verkoop van de kavels en woningen te Seru Bientu met recht van eerste koop door [naam eiser] tegen de taxatiewaarde en aan de verkoop van de woning aan de [adres];
te bepalen dat, indien [naam gedaagde] - in geval van verkoop van de onroerende zaken - haar medewerking weigert aan het te koop zetten van de woning aan de [adres] en de kavels met woningen aan de Seru Bientu en/of het ondertekenen van de koopovereenkomst en/of het passeren van een akte strekkende tot juridische levering van het onroerend goed, het te wijzen vonnis in plaats van die akte zal treden;
[naam gedaagde] te veroordelen om, binnen één maand na betekening van het vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiser] te voldoen:
- de helft van de waarde van de kavels en woningen te Seru Bientu,
- de helft van de door hem betaalde kosten van de makelaar,
- de helft van de overwaarde van de woning aan de [adres],
een en ander na betaling van de schulden van partijen aan de ING, de ABNAMRO creditcard schuld en de belastingdienst over de jaren 2018, 2019 en 2020, en met verrekening van een bedrag ad € 1.225,00, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
5. de veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten.

4..Het geschil in het incident

4.1.
[naam eiseres] vordert in dit incident, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, om de namens [naam verweerder] gelegde beslagen te doen opheffen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag na betekening van het vonnis.
4.2.
[naam eiseres] legt hieraan het volgende ten grondslag. De beslagen zijn onnodig en prematuur. De verkoop van de woning aan de [adres] is in volle gang. Het beslag op de woning zou een verkoop kunnen belemmeren. Het beslag op de ING-rekening belemmert [naam eiseres], omdat zij op die rekening gelden heeft gereserveerd die aangewend dienen te worden voor de kosten van de verdeling. Er bestaan bovendien voldoende andere verhaalsmogelijkheden voor een eventuele vordering van [naam verweerder] op [naam eiseres].
4.3.
[naam verweerder] voert verweer.

5..De beoordeling in het incident

5.1.
Voor de beoordeling van de toewijsbaarheid van de incidentele vordering van [naam eiseres] dient te worden aangesloten bij de voor opheffing van een beslag in artikel 705 Rv neergelegde maatstaven. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Daarbij geldt dat het op de weg ligt van degene die opheffing van een conservatoir beslag vordert om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gestelde vordering ondeugdelijk is. De rechter dient te beslissen aan de hand van de (voorlopige) beoordeling van hetgeen door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Deze beoordeling kan echter niet los geschieden van een afweging van de wederzijdse belangen van partijen.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In de echtscheidingsbeschikking van 31 maart 2021 heeft de rechtbank de twee kavels met woningen te Seru Bientu aan [naam eiseres] toegedeeld onder de voorwaarde van verrekening van de helft van de waarde daarvan met [naam verweerder]. De rechtbank begrijpt dat de twee kavels met woningen niet zijn bezwaard met het recht van hypotheek. Uitgaande van de stelling van [naam verweerder] dat de kavels te Seru Bientu zijn getaxeerd op € 112.500,--, maakt [naam verweerder] uit hoofde van deze verdeling aldus jegens [naam eiseres] aanspraak op een bedrag van € 56.250,--.
In de echtscheidingsbeschikking is niet bepaald welke termijn [naam eiseres] heeft om (na taxatie) de kavels daadwerkelijk op haar naam te zetten, dat wil zeggen, het notarieel transport te realiseren zodat het eigendomsdeel van [naam verweerder] in de kavels aan [naam eiseres] wordt geleverd, gelijktijdig waarmee [naam eiseres] de helft van de waarde van de kavels aan [naam verweerder] dient te voldoen.
[naam eiseres] gaat ervan uit dat zij daarmee mag wachten tot de woning aan de Santa Martha is verkocht, de daarop rustende hypotheek afgelost en de overwaarde verdeeld tussen beide partijen. [naam eiseres] kan dan, inzake Seru Bientu, [naam verweerder] (deels) voldoen uit haar deel van de overwaarde van Santa Martha.
[naam eiseres] stelt dat de gelegde beslagen daarom prematuur zijn. Maar de juistheid van haar visie, dat ze mag wachten met het op haar naam zetten van Seru Bientu totdat de verkoop van Santa Martha is gerealiseerd, volgt dus niet uit de echtscheidingsbeschikking.
Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat [naam eiseres] zelf voldoende vervangende zekerheidsstelling heeft aangeboden, zodat ook het standpunt dat de beslagen onnodig zijn gelegd wordt verworpen. [naam eiseres] stelt verder wel ‘dat er op zich voldoende verhaal bestaat voor een eventuele vordering van de man op de vrouw’ maar op welke vermogensbestanddelen van [naam eiseres] [naam verweerder] zich kan verhalen behalve (middels beslag) op het onroerend goed [adres] (of op de kavels te Seru Bientu) heeft [naam eiseres] niet toegelicht. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat sprake is van één van de andere opheffingsgronden uit artikel 705 lid 2 Rv. Ook een afweging van de belangen van partijen vormt geen aanleiding om het beslag op te heffen. Het is de rechtbank niet gebleken dat [naam eiseres] een zodanig groot belang heeft bij opheffing van het beslag, dat van haar niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de bodemzaak afwacht. Op dat punt schieten de stellingen van [naam eiseres] tekort.
5.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat op dit moment geen gronden bestaan voor opheffing van het beslag, zodat de gevorderde voorlopige voorziening wordt afgewezen.
5.4.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 juli 2022voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.
3537/2009/638