ECLI:NL:RBROT:2022:5126

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/6458
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging geboorteland in basisregistratie personen en de gevolgen daarvan voor eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die haar geboorteland in de basisregistratie personen (brp) gewijzigd zag van Eritrea naar Ethiopië, en het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, die door verweerder ambtshalve was doorgevoerd op basis van de stelling dat Eritrea in het geboortejaar van eiseres onderdeel uitmaakte van Ethiopië. Eiseres betoogde dat deze wijziging voor haar zeer nadelige gevolgen heeft en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van haar situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboorteakte van eiseres, die in 2009 is afgegeven, Eritrea als geboorteland vermeldt. De rechtbank oordeelt dat deze vermelding in beginsel leidend is, tenzij aannemelijk is dat deze onjuist is. Verweerder heeft beleid gevoerd dat is gebaseerd op historische gegevens, maar de rechtbank concludeert dat de bijzondere omstandigheden van eiseres, waaronder haar Eritrese nationaliteit en de gevolgen van de wijziging voor haar documenten, onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van de beleidsregel.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

Gemachtigde: [naam 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel,verweerder,
gemachtigde: [naam 2].

Procesverloop

Met het besluit van 23 april 2021 heeft verweerder ambtshalve in de basisregistratie personen (brp) het vermelde geboorteland van eiseres gewijzigd van Eritrea in Ethiopië .
Met het besluit van 23 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen met haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden wijziging aangebracht omdat in het geboortejaar van eiseres ([jaartal]) Eritrea onderdeel uitmaakte van Ethiopië. In de geboorteakte van eiseres staat Eritrea als geboorteland vermeld, maar dat gegeven is, uitgaand van de situatie bij haar geboorte, niet juist.
2. Eiseres voert onder meer aan dat deze wijziging voor haar zeer nadelige gevolgen heeft en dat verweerder, gegeven alle omstandigheden van het geval, daarmee onvoldoende rekening heeft gehouden. De rechtbank vat dit op als een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres doet daar terecht een beroep op, om de volgende redenen.
2.1.
Van belang in deze zaak is allereerst de geboorteakte van eiseres. Deze is afgegeven in 2009 en vermeldt Eritrea als geboorteland. Partijen zijn het erover eens dat dit een geschrift is in de zin van artikel 2.8 lid 2 onder d. van de Wet Basisregistratie personen (Wet Brp), dat er voor wat het geboorteland betreft geen documenten voorhanden zijn die gezien hun bewijswaarde hoger in de rangorde staan en waarin – anders dan in de geboorteakte - Ethiopië als geboorteland is aangeduid en dat de vermelding in de geboorteakte dus in beginsel leidend is voor de brp. Dat is anders als aannemelijk is dat die vermelding onjuist is (artikel 2.10. lid 3 van de Wet Brp). Het laatste is volgens verweerder het geval.
2.2.
Verweerder heeft aangegeven dat hij bij het bijhouden en wijzigen van de brp een beleid voert, dat wordt ontleend enerzijds aan het Handboek burgerzaken Amsterdam (HBA) en anderzijds het Handboek Uitvoeringsprocedures (HUP) van het Rijksinstituut voor identiteitsgegevens (Rvig). In het HBA staat vermeld dat tussen 1952 en 27 mei 1993 Eritrea onderdeel was van Ethiopië en dus geen zelfstandige natie. Voor geboortes in die periode moet dan Ethiopië als geboorteland worden vermeld. Het HUP verwijst naar een landentabel, opgesteld door het Rvig, waarin vermeld staat, eenvoudig gezegd, met welke ingangsdatum een bepaald land als geboorteland moet worden vermeld.
2.3.
Eiseres wijst erop dat Eritrea ook in de periode onder Ethiopisch bewind feitelijk een zelfstandige natie is geweest met een eigen cultuur en eigen wetten. Het HBA geeft verder ook aan dat voor geboortes voorafgaand aan en volgend op de periode van Ethiopisch bewind Eritrea als geboorteland moet worden geregistreerd. Verder merkt eiseres op dat het HUP voor de vraag vanaf en tot wanneer een land als zelfstandige natie beschouwd moet worden verwijst naar een landenkaart, maar dat daarin voor Eritrea geen ingangsdatum wordt vermeld, omdat daarover onduidelijkheid bestaat.
2.4.
Eiseres merkt verder op, dat vermelding van Ethiopië als geboorteland geen wijziging van haar nationaliteit tot gevolg heeft – deze blijft de Eritrese – maar dat inmiddels wel op basis van de oude vermelding in de Brp, die twee jaar heeft bestaan, en op basis van haar geboorteakte, allerlei documenten zijn verstrekt door en afgegeven aan instanties (zoals visum en rijbewijs). Als deze, of andere instanties nu geconfronteerd worden met een ander geboorteland kan dat problemen veroorzaken.
2.5.
Met eiseres vindt de rechtbank dat de hiervoor vermelde bijzondere omstandigheden voor haar gevolgen hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de aangehaalde beleidsregel te dienen doelen. Zij heeft nog steeds de Eritrese nationaliteit en al sinds 1993 wordt haar geboorteland (weer) aangeduid als Eritrea. Gegevens die met haar geboorteland samenhangen zullen zich ook vooral in Eritrea bevinden. Op welke punten het handhaven van de vermelding Eritrea als geboorteland tot gevolg kan gaan hebben dat onjuiste beslissingen worden genomen en/of de uitvoering van wet- en regelgeving wordt belemmerd ziet de rechtbank niet.
2.6.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
2.7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, aan de zijde van eiseres begroot op € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 15 juni 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.