ECLI:NL:RBROT:2022:5123

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/2556
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om urgentieverklaring voor huisvesting door de rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. Hagens, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht. Eiseres had een verzoek ingediend voor een urgentieverklaring voor huisvesting, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

De zaak begon met een besluit van 12 januari 2021, waarin de aanvraag van eiseres voor een voorrangsverklaring werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 1 april 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, maar verscheen niet op de zitting van 4 mei 2022, terwijl verweerder wel vertegenwoordigd was.

De rechtbank overwoog dat verweerder terecht had geoordeeld dat eiseres in staat was om haar huisvestingsproblemen zelf op te lossen. Eiseres had weliswaar problemen met haar woning, zoals vocht, lekkages en ongedierte, maar verweerder wees op de mogelijkheden die eiseres had om deze problemen aan te pakken via het juridisch loket of de huurcommissie. Eiseres had niet aangetoond dat zij deze mogelijkheden had uitgeput.

Daarnaast betoogde eiseres dat de hardheidsclausule niet was toegepast, maar ook dit argument werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de situatie van eiseres niet onderscheidend genoeg was ten opzichte van andere mensen met vergelijkbare huisvestingsproblemen. De rechtbank concludeerde dat het beleid van verweerder niet onredelijk was en dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [woonplaats eiseres], eiseres,
gemachtigde: mr. G. Hagens,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht,verweerder,
gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van een voorrangsverklaring (urgentieverklaring) woningzoekende afgewezen.
Eiseres heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
Bij beslissing op bezwaar van 1 april 2021 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres en gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder baseert de beslissing op bezwaar op artikel 2.1.5. onder c van de Huisvestingsverordening gemeente Dordrecht (verordening). Eiseres wordt volgens verweerder in staat geacht de huisvestingsproblemen zelf op te lossen. Verder is er volgens verweerder geen sprake van een onbillijkheid van overwegende aard in de zin van artikel 5.3. van de verordening, waarom toch een urgentieverklaring zou moeten worden afgegeven.
2. Eiseres bestrijdt dat zij in staat zou zijn zelf de huisvestingsproblemen op te lossen. De rechtbank volgt echter verweerders standpunt, om de volgende reden.
2.1.
Eiseres heeft aangegeven dat in het huis dat zij bewoont sprake is van vochtproblemen, lekkages, ongedierte en slechte waterleidingen, van achterstallig onderhoud en talloze problemen die normale bewoning van het huis belemmeren en de gezondheid van haar zoon ernstig schaden. Als bewijs daarvan heeft zij een aantal foto’s meegestuurd. De verhuurder (het betreft een particulier) is volgens eiseres niet bereid en/of in staat om de gebreken te verhelpen en als dat wel zo was, dan zou er veel werk mee gemoeid zijn. Verweerder heeft als antwoord daarop gewezen op het juridisch loket en/of de huurcommissie, waar eiseres met haar klachten naartoe kan gaan, en op het feit dat zij huurbescherming geniet.
2.2.
Afgezien van de technische mankementen die hiervoor zijn beschreven heeft eiseres niet uitgelegd welke andere (talloze) gebreken nog aan normale bewoning in de weg staan. Dat de verhuurder niet bereid zou zijn tot herstel van een en ander heeft eiseres niet aangetoond met bijvoorbeeld correspondentie daarover. Dat het juridisch loket of de huurcommissie een mogelijkheid vormen om dat herstel alsnog af te dwingen heeft eiseres niet betwist. Zij heeft echter ook niet aangetoond, bijvoorbeeld met correspondentie, dat zij daar tevergeefs heeft aangeklopt. Dus heeft verweerder op haar aanvraag terecht artikel 2.1.5. sub c van de verordening toegepast.
3. Eiseres voert ook als beroepsgrond aan dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule uit artikel 5.3. van de verordening niet heeft toegepast. Ook op dit punt volgt de rechtbank het standpunt van verweerder, om de volgende redenen.
3.1.
Eiseres heeft bij de aanvraag verklaringen meegestuurd van een huisarts (september 2018) en een psycholoog (december 2020). Daarin komt naar voren dat de minderjarige zoon van eiseres zou lijden aan PTSS en een leerachterstand dreigt op te lopen, waarin door de slechte huisvesting geen verbetering, eerder een verslechtering optreedt.
3.2.
Verweerder heeft hierop geantwoord dat bij de toepassing van de hardheidsclausule uit artikel 5.3., die met name bedoeld is voor onverwacht schrijnende gevallen, gelet op het grote tekort aan sociale huurwoningen een zeer terughoudend beleid wordt gevoerd. De situatie van eiseres en haar kind is dan ten opzichte van de vele andere mensen die gebrekkig zijn gehuisvest met de bijbehorende problemen niet onderscheidend genoeg. Er ligt een negatief advies van het Platform Uitvoering Voorrangsregeling, eiseres kan zelf herstel van de gebreken aan het huis afdwingen bij de verhuurder, er is geen dossier van Veilig Thuis, zodat de veiligheid van haar kind niet in gevaar is, en de traumatische ervaring waaruit de PTSS van haar kind voort lijkt te zijn gekomen, heeft niet in de huidige woning plaatsgevonden, maar elders.
3.3.
Het beleid van verweerder is niet onredelijk, vindt de rechtbank. Gelet op de situatie bij eiseres, zoals hiervoor is beschreven, heeft verweerder binnen dat beleid terecht te weinig aanleiding gezien om artikel 5.3. van de verordening toe te passen.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras , griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.