Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[verzoekster 1] ,
[verzoekster 2],
1..[gerekestreerde 1] ,
[gerekestreerde 3],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag. Dit verzoek volgde op een eerder verzoek van 4 maart 2022, waarbij de voorzieningenrechter al een beschikking had gewezen. De verzoeksters, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.M.M. van Tilborg, vroegen om een nieuw bewijsbeslag en gerechtelijke bewaring, omdat er uitvoeringsaspecten waren die dit noodzakelijk maakten. De voorzieningenrechter oordeelde dat aan de eisen van artikel 843a Rv werd voldaan, waarbij de rechtsbetrekking betrekking had op een gestelde onrechtmatige daad. De ernst van de verwijten en de vrees voor verduistering van bescheiden waren voldoende aanleiding om het verzoek toe te staan.
De voorzieningenrechter stelde echter wel voorwaarden aan de uitvoering van het bewijsbeslag. Zo moest de deurwaarder vergezeld worden door een vertegenwoordiger van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) en deze moest als gerechtelijk bewaarder optreden. Daarnaast werden er beperkingen gesteld aan de dwangsommen die konden worden opgelegd bij niet-medewerking van de gerekestreerden. De periode waarop het bewijsbeslag betrekking had, werd beperkt tot een specifieke tijdspanne, en er werden voorwaarden gesteld aan de geheimhouding en de inschakeling van deskundigen.
De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de voorzieningenrechter wees af wat meer of anders was verzocht. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij het leggen van bewijsbeslag, vooral in situaties waar de rechten van betrokken partijen in het geding zijn.