3.5.Stiefouderadoptie
3.5.1.Uit artikel 1:227 BW volgt – voor zover hier van belang – het volgende. Adoptie geschiedt door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Het verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel van de ouder is, kan slechts worden gedaan, indien hij tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. Het verzoek kan alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan.
3.5.2.Uit artikel 1:228 BW volgt voorts dat de voorwaarden voor adoptie – voor zover hier van belang – zijn.
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarige is, (…);
dat het kind geen kleinkind van de adoptant is;
dat de adoptant tenminste achttien jaar ouder dan het kind is;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
(…);
dat de adoptant het kind gedurende ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed; indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed wordt de periode van een jaar gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden;
dat de ouder niet langer het gezag over het kind heeft. Indien evenwel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen of samen met voornoemde echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel het gezag heeft.
3.5.3.De moeder stemt in met het verzoek tot adoptie.
3.5.4.De vader voert geen verweer.
3.5.5.Ingevolge artikel 1:228, lid 1 sub a BW kan een verzoek tot adoptie alleen worden uitgesproken indien het kind op de dag van indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak niet aan deze voorwaarde is voldaan, omdat [naam kind] ten tijde van de indiening van het verzoekschrift reeds 23 jaar was. Verzoeker heeft echter aangevoerd dat toepassing van deze voorwaarde in dit geval zou leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van het familieleven.
3.5.6.In dit kader stelt de rechtbank voorop dat eerst beoordeeld dient te worden of sprake is van door artikel 8 EVRM beschermd familieleven tussen verzoeker en [naam kind], omdat van bloedverwantschap geen sprake is en op grond daarvan geen familierechtelijke betrekking tussen hen bestaat. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van familieleven tussen verzoeker en [naam kind], omdat verzoeker [naam kind] samen met de moeder vanaf het moment dat [naam kind] (ongeveer) een jaar oud was heeft opgevoed en verzorgd en zij als gezin, samen met de later geboren kinderen van verzoeker en de moeder hebben samengeleefd. Voor [naam kind] is verzoeker haar vader.
3.5.7.Voorop staat dat het recht op adoptie als zodanig niet behoort tot één van het door het EVRM beschermde rechten maar dat een weigering een adoptie toe te staan onder bijzondere omstandigheden wel een inbreuk kan opleveren op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde rechten. In dat geval moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling rechtvaardigen. In casu moeten dus zeer uitzonderlijke omstandigheden aan de orde zijn, waarin de weigering van een adoptie wegens de enkele meerderjarigheid van het te adopteren “kind” bij de indiening van het adoptieverzoek een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich zou brengen.
3.5.8.De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, is gebleken dat de belastingdienst over de jaren 2010, 2011 en 2012 de toeslagen kinderopvang van verzoeker en de moeder heeft teruggevorderd. Dat ging in totaal om een bedrag van ongeveer 33.000 euro. Hierdoor zijn zij in financiële problemen gekomen. In september 2012 hebben zij een verzoek om schuldhulpverlening gedaan, maar hieraan wilde de belastingdienst niet meewerken, waardoor dit verzoek is afgewezen. In 2015 hebben zij dit verzoek herhaald, maar dat verzoek is afgewezen omdat de eerdere afwijzing te kort geleden was. Uiteindelijk zijn verzoeker en de moeder in 2017 in de wettelijke schuldsanering terechtgekomen. In de jaren daarna is landelijke aandacht gekomen voor de ‘toeslagenaffaire’ en heeft de overheid toegegeven dat er grote fouten zijn gemaakt bij het terugvorderen van kinderopvangtoeslagen en toegezegd dat de getroffen ouders zullen worden gecompenseerd. De rechtbank heeft de bewindvoering in augustus 2021 opgeheven, omdat de belastingdienst heeft toegezegd alle schulden van verzoeker en de moeder te gaan betalen.
In 2014, toen [naam kind] nog minderjarig was, zijn verzoeker en de moeder naar een advocaat gegaan om te informeren naar de mogelijkheden om [naam kind] door verzoeker te laten adopteren. Na het aanvragen van de toevoeging bleek dat er een eigen bijdrage van € 922,- betaald zou moeten worden. Daar was toen geen financiële ruimte voor. In de jaren daarna hebben verzoeker en de moeder aan de verschillende schuldhulpverleners en bewindvoerders gevraagd om financiële ruimte te maken om de adoptieprocedure op te starten. Dit is niet gebeurd. Behoudens de mededeling dat hun verzoek zal worden beoordeeld, hebben verzoeker en de moeder hierop nimmer een antwoord gekregen van de bewindvoerder.
Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank door verzoeker en de moeder voldoende aangetoond dat zij buiten hun schuld, tot na de meerderjarigheid van [naam kind], financieel onmachtig zijn geweest om de eigen bijdrage te kunnen betalen. Vanaf het moment dat zij daartoe wel in staat waren, hebben zij zich wederom gewend tot een advocaat om alsnog een adoptieverzoek bij de rechtbank te kunnen indienen.
3.5.9.De rechtbank acht op grond van het vorenstaande vasthouden aan het dwingendrechtelijke gevolg van de termijnoverschrijding voor de indiening van het adoptieverzoek een inbreuk op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op het familieleven tussen verzoeker en [naam kind]. De rechtbank zal dus aan die bepaling voorbijgaan.
3.5.10.Aan alle (overige) in artikel 1:228 BW genoemde voorwaarden voor adoptie is voldaan, waarbij de rechtbank nog het volgende overweegt. Door niet te verschijnen gaat de rechtbank ervan uit dat de vader het verzoek niet tegenspreekt. Ook is voldoende onderbouwd gesteld dat [naam kind] niets meer van haar biologische vader te verwachten heeft. Zij heeft verteld dat zij jarenlang geen contact meer met hem heeft gehad nadat hij haar ernstig heeft gekwetst toen zij hem iets over zichzelf heeft verteld. Naar aanleiding van deze procedure heeft [naam kind] contact met haar biologische vader gezocht omdat zij hem zelf wilde vertellen dat het onderhavige verzoek zou worden ingediend. Hoewel daarbij ook het oude zeer uitgesproken is, hebben [naam kind] en haar biologische vader geen nieuwe afspraak gemaakt. In die zin kan dan ook worden gesteld dat [naam kind] niets meer van hem te verwachten heeft, waarbij ook een rol speelt dat [naam kind] inmiddels ruim meerderjarig is en de term “iets van een ouder te verwachten hebben” in een ander licht is komen te staan.
3.5.11.Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek tot adoptie toewijzen.
3.5.12.[naam kind] heeft ingevolge ex artikel 1:5 lid 7 BW verklaard dat zij de geslachtsnaam [geslachtsnaam 3] zal dragen.
3.5.13.De ambtenaar van de burgerlijke stand zal worden gelast een latere vermelding van de geslachtsnaamwijziging aan de geboorteakte van [naam kind] toe te voegen.