In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in 2009 de Nederlandse nationaliteit verkreeg, had zijn woonadres niet correct doorgegeven aan de gemeente, wat leidde tot de intrekking van zijn Nederlanderschap. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris, dat zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tijdig bezwaar had gemaakt, omdat hij pas op 14 mei 2019 op de hoogte was geraakt van de intrekking, terwijl het bezwaar pas op 29 juli 2019 was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien het de verantwoordelijkheid van de eiser was om zijn adreswijzigingen door te geven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.