ECLI:NL:RBROT:2022:499

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/1771
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Nederlanderschap en ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in 2009 de Nederlandse nationaliteit verkreeg, had zijn woonadres niet correct doorgegeven aan de gemeente, wat leidde tot de intrekking van zijn Nederlanderschap. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris, dat zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tijdig bezwaar had gemaakt, omdat hij pas op 14 mei 2019 op de hoogte was geraakt van de intrekking, terwijl het bezwaar pas op 29 juli 2019 was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien het de verantwoordelijkheid van de eiser was om zijn adreswijzigingen door te geven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1771

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: T. Nauta).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2016 (primair besluit) heeft verweerder het Nederlanderschap van eiser ingetrokken.
Bij besluit van 21 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 27 oktober 2020 heeft deze rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2021 heeft deze rechtbank met toepassing van artikel 8:55 van de Awb het verzet van eiser gegrond verklaard. Hiermee is de uitspraak van 27 oktober 2020 komen te vervallen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft in 2009 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Bij zijn aanvraag tot verlening van de Nederlandse nationaliteit heeft eiser een bereidheidsverklaring ingevuld om afstand te doen van zijn Oekraïense nationaliteit. Verweerder heeft eiser meerdere malen in de gelegenheid gesteld een bewijs van afstand, of een stuk waaruit blijkt dat een dergelijke procedure bij de Oekraïense autoriteiten is gestart, in te dienen. Omdat eiser hieraan geen gehoor heeft gegeven, heeft verweerder aan eiser bij brief van 24 juni 2016 het voornemen kenbaar gemaakt om eisers Nederlanderschap in te trekken. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 29 juli 2019. Bij brieven van 20 en 24 september 2019 heeft eiser toegelicht waarom de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is overschreden. Op 9 januari 2020 is eiser over zijn bezwaar gehoord. Tijdens het gehoor heeft eiser toegelicht het primaire besluit nooit te hebben gezien omdat hij vanwege een huurachterstand zijn eigen woning niet meer kon betreden. Eiser heeft verder uiteengezet dat hij vanaf 2015 in emotioneel en financieel opzicht een moeilijke periode heeft doorgemaakt. Toen eiser op 14 mei 2019 een Verklaring omtrent gedrag (VOG) wilde aanvragen voor zijn baan als taxichauffeur, is hij er bij het loket van de gemeente achter gekomen dat zijn paspoort niet meer geldig was, waarna zijn paspoort in beslag is genomen. Hierna heeft eiser meteen Justitie of de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) gebeld en heeft hij te horen gekregen dat zijn Nederlanderschap is ingetrokken. De dag erna heeft eiser contact opgenomen met zijn gemachtigde. Nadat eisers gemachtigde contact had opgenomen met de IND zijn op 14 augustus 2019 de dossierstukken opgestuurd naar de gemachtigde van eiser. Op deze datum was het volgens eiser voor hem en zijn gemachtigde duidelijk dat eisers Nederlanderschap met het primaire besluit is ingetrokken.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft toegelicht dat eiser na de wettelijke termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Verweerder heeft vervolgens toegelicht dat eiser op 14 mei 2019 heeft vernomen dat zijn Nederlanderschap was ingetrokken en dat eiser hiermee bekend is geraakt met de inhoud van het besluit. Naar het oordeel van verweerder is het bezwaarschrift van 29 juli 2019 niet onverwijld (binnen twee weken) ingediend nadat eiser op de hoogte is geraakt van het bestaan van het primaire besluit.
2. Eiser voert in beroep aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft ten onrechte aangenomen dat eiser al op 14 mei 2019 bekend was met het primaire besluit omdat dit een telefonische mededeling is geweest. Eiser en zijn gemachtigde zijn pas op 14 augustus 2019 bekend geraakt met het primaire besluit en om die reden is op tijd bezwaar gemaakt.
3.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft geacht. Een te laat ingediend bezwaarschrift kan slechts inhoudelijk worden behandeld, indien sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
3.2.
De door verweerder genoemde termijn van twee weken is niet van toepassing in gevallen waarin de bezwaarmaker via bekendmaking op de voorgeschreven wijze op de hoogte is gesteld van een besluit. Daarom gaat de rechtbank allereerst na of het primaire besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt.
Het primaire besluit is verstuurd naar het adres ([adres]) waar eiser destijds stond ingeschreven in de basisregistratie personen (brp). Dit is het laatst bekende adres. Het primaire besluit is daarmee op de juiste wijze bekendgemaakt door verweerder, zodat de bezwaartermijn van zes weken de dag na bekendmaking is gaan lopen. Vervolgens staat ter beoordeling of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
In het gehoor van 9 januari 2020 heeft eiser verklaard dat hij van eind mei 2016 tot juni 2018 elders heeft gewoond, maar niet aan de gemeente of aan verweerder heeft doorgegeven dat hij niet meer aan de [adres] woonde, terwijl hij evenmin de mogelijkheid had om te controleren of op dat adres post voor hem was binnengekomen. Dat eiser niet op de hoogte was van het primaire besluit, is dan ook te wijten aan zijn eigen nalatigheid. Het is immers aan eiser om een wijziging van zijn woonadres in het brp te laten wijzigen of een andere voorziening te treffen waardoor hij post die op zijn oude woonadres wordt bezorgd blijft ontvangen. De gevolgen van deze nalatigheid, namelijk dat hij pas op 14 mei 2019 op de hoogte raakte van de intrekking van zijn Nederlanderschap, leveren geen verschoonbare termijnoverschrijding op.
3.3.
Maar ook als de door verweerder genoemde twee-weken-termijn als buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder wordt aangemerkt, is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. In dat geval is immers bepalend op welke datum eiser op de hoogte was van de inhoud van het primaire besluit. Niet bepalend is dus op welke datum eiser of zijn gemachtigde het primaire besluit opnieuw toegezonden heeft gekregen van verweerder. Duidelijk is dat eiser op of kort na 14 mei 2019 op de hoogte is geraakt van de intrekking van zijn Nederlanderschap, zodat zijn pro forma bezwaarschrift van
29 juli 2019 ook ruim na het verstrijken van de twee-weken-termijn is ingediend.
4. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.