ECLI:NL:RBROT:2022:4984

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
10/270151-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het vervoeren van cocaïne met vrijspraak van (verlengde) invoer

Op 22 juni 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het vervoeren van ongeveer 25 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 oktober 2021 samen met een medeverdachte in een Opel Astra heeft gereden, waarin cocaïne werd aangetroffen. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde (verlengde) invoer van de cocaïne, maar het subsidiaire feit van het vervoeren van cocaïne werd bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte en de medeverdachte betrokken waren bij het vervoeren van de drugs, onder andere door DNA-sporen die op de aangetroffen goederen werden aangetroffen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 48 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat drugshandel leidt tot zware criminaliteit. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat meebracht dat de opgelegde straf lager was dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank bepaalde ook dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet aan een strafbaar feit mocht schuldig maken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/270151-21
Datum uitspraak: 22 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
[postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte primair verweten dat hij samen met anderen ongeveer 25 kilogram cocaïne Nederland heeft ingevoerd en subsidiair dat hij samen met anderen voornoemde hoeveelheid cocaïne heeft afgeleverd, verstrekt, vervoerd of aanwezig heeft gehad.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.W.J. Kerckhoffs heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat uit de bewijsmiddelen overtuigend blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] samen naar het empty depot van Hapag Lloyd zijn gereden, dat de verdachte het terrein is opgegaan met sporttassen met inbrekersmateriaal, dat hij de 25 kg cocaïne heeft gepakt en dat hij weer terug naar de auto van de medeverdachte is gegaan. Hij acht daarom het primair ten laste gelegde medeplegen van de invoer van deze cocaïne bewezen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is die over het hek van het terrein van Hapag Lloyd is geklommen en/of in de Opel Astra heeft gezeten. De verdachte is niet te herkennen op de beelden, er zijn geen sporen van de verdachte teruggevonden in de auto en door de politie wordt niet waargenomen dat er meerdere personen in de auto zaten. Het geurspoor is door de speurhond opgepikt vanaf een punt buiten de auto. Bovendien kent de medeverdachte [naam medeverdachte] de verdachte niet. Verder zitten er maar liefst 34 minuten tussen het aantreffen van de auto en het aantreffen van de verdachte en komen er in het dossier andere personen voor waarvan niet duidelijk is of en zo ja welke rol zij hebben gespeeld. Ook via medeplegen kan het feit de verdachte niet worden aangerekend.
4.1.3.
Feiten
Op 5 oktober 2021 omstreeks 03:52 uur wordt op camerabeelden een vermoedelijk zwart voertuig met dakrail in de buurt van het empty depot van de rederij Hapag Lloyd gezien. Het kenteken van het voertuig begint met een R en eindigt met een Z. Wanneer de agenten van de Zeehavenpolitie het voertuig een stopteken geven, stopt de bestuurder niet en ontstaat een achtervolging. Ook andere signalen van de politie worden door de bestuurder genegeerd. De agenten verliezen het voertuig in deze achtervolging uit het oog, maar hebben wel vastgesteld dat het gaat om een Opel Astra met het kenteken [kentekennummer] . De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij op dit moment in dit voertuig reed.
De Opel Astra wordt kort na de achtervolging omstreeks 04:06 uur aangetroffen op de Wagenbergstraat in Rotterdam. Tussen de bijrijdersstoel en de achterbank wordt een rechthoekig blok aangetroffen, waarvan later wordt vastgesteld dat dit blok cocaïne bevat.
Vanaf de bijrijderskant van de Opel Astra wordt, nadat de auto is gevonden, door een hondengeleider met zijn diensthond een vers menselijk geurspoor uitgelopen. De diensthond begon 165 meter verderop heel duidelijk te tekenen en wilde de bosjes in. In deze bosjes werd vervolgens de verdachte aangetroffen.
Vanaf die bosjes volgde de diensthond een spoor naar twee zwarte sporttassen onder een balkon op 20 meter afstand van de bosjes waar de verdachte is aangetroffen. In deze twee sporttassen worden in totaal nog eens 24 blokken gevonden, waarvan later eveneens wordt vastgesteld dat deze cocaïne bevatten. De pakketten uit de auto en de tassen vertonen grote gelijkenissen. Zo staat de cowboyhoed die op het pakket staat afgebeeld dat in de Opel Astra is aangetroffen, ook op één of meerdere pakketten in de sporttassen afgebeeld.
Daarnaast worden in de ene tas een schroevendraaier en doppen van een dopsleutel aangetroffen en in de andere tas klimgerei, een ratelsleutel, powerbank, stanleymes, boormachine en een flesje water. Op de schroevendraaier, doppen van een dopsleutel en het flesje water wordt DNA aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte.
4.1.1.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] op 5 oktober 2021 samen in de Opel Astra hebben gezeten en ongeveer 25 kilogram cocaïne hebben vervoerd.
Gelet op de DNA-match met de goederen in de sporttassen en de korte afstand tussen de tassen en de verdachte, heeft hij de 24 kg cocaïne voorhanden gehad. De overeenkomst tussen de pakketten in de sporttassen en het pakket in de auto en het aantreffen van de verdachte in de bosjes na uitlopen van het geurspoor vanaf de auto, leiden tot de conclusie dat de verdachte èn de sporttassen afkomstig zijn uit de auto, waarin de laatste kilo cocaïne lag.
Het geurspoor is door de speurhond weliswaar naast en niet in de auto opgepikt, maar wel direct naast het bijrijdersportier. De verdachte heeft bovendien geen andere verklaring gegeven voor het geurspoor en zijn aanwezigheid in de bosjes midden in de nacht – wat op zijn minst opmerkelijk te noemen is – op korte afstand van de auto en de tas met verdovende middelen. De verweren die zien op het geurspoor kunnen dan ook niet slagen.
Op grond van de inhoud van het dossier kan niet worden vastgesteld of de aangetroffen pakketten met cocaïne afkomstig zijn van het haventerrein en dus ook niet of ze uit het buitenland komen. Op de beelden is immers niet te zien wanneer en op welke locatie de sporttassen in de auto zijn gezet. Het feit dat de auto is achtervolgd vanaf het gebied rond de Waalhaven is voor de bewezenverklaring van invoer onvoldoende. . De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde (verlengde) invoer van de cocaïne en het subsidiaire feit, te weten het vervoeren van cocaïne, bewezen verklaren.
De overige verweren van de verdediging vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
4.1.1.
Conclusie
Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. Het verweer over de geursporen wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 5 oktober 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk heeft vervoerd,
ongeveer 25 kilogram, van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich – samen met een ander – schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid van ongeveer 25 kilogram cocaïne. Harddrugs zijn een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. De vervoerde hoeveelheid moet bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Drugshandel is een groot probleem in de samenleving en zorgt voor ernstige zware criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was, naar mag worden aangenomen, slechts uit op eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet daarnaast bij het voorwaardelijk deel van de straf geen aanleiding een proeftijd van drie jaar op te leggen, maar hanteert de standaard proeftijd van twee jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (6) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 oktober 2021 te Rotterdam althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 25 kilogram, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 25 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.