ECLI:NL:RBROT:2022:4973

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
9763361
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een redelijke vergoeding voor gestort afval en proceskosten

In deze zaak heeft eiseres, een partij die zich bezighoudt met afvalverwerking, gedaagde aangesproken voor een vergoeding van € 4.105,17 wegens het storten van afval. De procedure begon met een dagvaarding op 16 maart 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 mei 2022. Eiseres stelt dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten, terwijl gedaagde betwist dat er enige prijsafspraak is gemaakt. Gedaagde beweert dat het gestorte materiaal diervoer was en dat zij niet op de hoogte was van enige afspraak over het storten van grof afval. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad afval van gedaagde bij eiseres is gestort, maar dat er geen bewijs is dat gedaagde op de hoogte was van de gemaakte prijsafspraak. De rechter oordeelt dat gedaagde wel een redelijke vergoeding moet betalen voor het gestorte afval, dat wordt vastgesteld op € 3.317,82, plus rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.031,19. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9763361 \ CV EXPL 22-9233
datum uitspraak: 24 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagde,
zonder gemachtigde.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 maart 2022, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald, en
  • de e-mail van [gedaagde] van 13 mei 2022.
1.2.
Op 24 mei 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigde van [eiseres] besproken.

2..Het geschil

2.1.
[eiseres] eist samengevat:
primair
- [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 4.105,17 met rente;
subsidiair
- [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een redelijke vergoeding te betalen met rente;
primair en subsidiair
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 3.317,82, handelsrente van € 330,57 (berekend tot en met 4 maart 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 456,78.
2.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende. Primair stelt [eiseres] dat er een overeenkomst van opdracht tussen partijen bestaat. Subsidiair vordert [eiseres] een redelijk loon voor het storten van grof afval.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Er is diervoer gestort, maar daar wist [gedaagde] niets van. Er zijn geen prijsafspraken gemaakt namens [gedaagde] . De gefactureerde prijs is te hoog.

3..De beoordeling

3.1.
[eiseres] begint met de stelling dat [gedaagde] te laat heeft geklaagd. Het is niet duidelijk welke rechtsgevolgen zij aan die stelling verbindt. Door het niet meteen reageren op een factuur, verspeelt de ontvanger niet het recht om in een gerechtelijke procedure het bestaan van een overeenkomst te betwisten. Bovendien heeft [gedaagde] uitgelegd waarom zij niet direct na ontvangst op de factuur heeft gereageerd. Zij wist niets van een afspraak of een storting van grof afval. Dat is door [eiseres] onvoldoende gemotiveerd betwist.
3.2.
Vast staat dat er afval van [gedaagde] bij [eiseres] is gestort. Een chauffeur van [gedaagde] (dat is iemand anders dan de medewerker die de afspraak zou hebben gemaakt) heeft de vracht bij [eiseres] afgeleverd. [eiseres] stelt dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven om grof afval te storten en dat er met een medewerker van [gedaagde] een prijs van € 150,- per ton is afgesproken. [gedaagde] betwist dat. [gedaagde] voert aan dat zij van zo’n afspraak niets wist en dat die afspraak dus niet namens haar is gemaakt. [eiseres] voert geen feiten of omstandigheden aan waaruit zij heeft mogen afleiden dat [gedaagde] wel van de afspraak wist of had moeten weten. Dat blijkt namelijk niet uit het feit dat de medewerker met een vrachtwagen van [gedaagde] bij [eiseres] is gekomen en ook niet uit het feit dat een medewerker een visitekaartje met de bedrijfsgegevens van [gedaagde] aan [eiseres] heeft gegeven. Dat heeft tot gevolg dat er geen sprake is van de schijn van volmacht [1] : als er al een prijsafspraak tussen [eiseres] en de medewerker van [gedaagde] is gemaakt, dan geldt die afspraak niet tussen [eiseres] en [gedaagde] . [gedaagde] erkent wel dat zij een redelijke vergoeding moet betalen. [2]
3.3.
Over de omvang van wat er is gestort bestaat geen discussie; uitgegaan wordt van de hoeveelheid ton zoals opgenomen is op de factuur (18,28). [eiseres] voert aan dat het grof afval betreft, [gedaagde] betwist dat. Volgens [gedaagde] ging het om diervoer. Dat heeft zij niet onderbouwd. [eiseres] heeft in reactie daarop verklaard hoe de afspraak met de medewerker tot stand is gekomen: eerst is hij met een monster langs geweest en heeft [eiseres] een prijs van € 200,- per ton aangeboden. Toen is de medewerker bij andere bedrijven gaan kijken, maar hij is teruggekomen om een afspraak met [eiseres] te maken omdat hij het grof afval nergens anders kwijt kon. Er zat geen certificaat bij. Dat is door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist. Voor de verdere beoordeling wordt er daarom van uitgegaan dat het grof afval betreft en geen diervoer. [eiseres] stelt dat een redelijke prijs voor grof afval € 150,- is. [gedaagde] heeft dat niet betwist. [gedaagde] voert slechts aan dat zij € 75,- heeft ingecalculeerd in de doorberekening naar de klant. Dat is gebaseerd op diervoer. Hiervoor is geoordeeld dat er in deze procedure vanuit wordt gegaan dat er grof afval is gestort. [gedaagde] moet daarom de volledige factuur van [eiseres] van € 3.317,82 betalen die is gebaseerd op een prijs van € 150,- per ton.
rente en buitengerechtelijke incassokosten
3.4.
Gelet op het voorgaande kan niet worden aangenomen dat er een betaaltermijn voor de factuur van 14 dagen tussen partijen is overeengekomen. Daarom wordt de rente toegewezen vanaf 1 januari 2021. [3] De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen.
proceskosten
3.5.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 108,19 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht en € 436,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 218,-). Dit is totaal € 1.031,19. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
3.6.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 3.774,60 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 3.317,82 vanaf 1 januari 2021 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] tot vandaag vastgesteld op € 1.031,19 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
703

Voetnoten

1.Artikel 3:61 lid 2 BW
2.Artikel 7:405 lid 2 BW
3.Artikel 6:119a lid 2 onder a BW