ECLI:NL:RBROT:2022:4969

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
8943214 CV EXPL 20-47222
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na politie-inval op basis van valse aangifte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser schadevergoeding eiste van de gedaagde. De eiser, de vader van de gedaagde, stelde dat de politie-inval in zijn woning het gevolg was van een valse aangifte die zijn zoon had gedaan. De gedaagde had op 20 september 2019 aangifte gedaan tegen zijn broers, waarbij hij beweerde dat zij bedreigingen hadden geuit en een vuurwapen bij zich hadden. De politie heeft vervolgens op 29 oktober 2019 een huiszoeking uitgevoerd in de woning van de eiser, maar vond geen vuurwapens of andere verboden voorwerpen. De officier van justitie heeft de broers van de gedaagde buiten vervolging gesteld wegens gebrek aan bewijs.

De eiser vorderde een schadevergoeding van € 1.341,21 voor de schade aan de voordeur van zijn woning, die was ontstaan door de politie-inval. Hij stelde dat de gedaagde opzettelijk een onjuiste aangifte had gedaan, wat had geleid tot de inval. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat zijn aangifte niet vals was en dat er geen causaal verband was tussen zijn aangifte en de politie-inval.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser zijn stelling dat de inval het gevolg was van de aangifte onvoldoende had onderbouwd. Er waren geen bewijsstukken overgelegd die aantoonden dat de aangifte de aanleiding was voor de politie-inval. Bovendien was er een tijdsverloop van meer dan een maand tussen de aangifte en de inval, wat het aannemelijk maken van een verband bemoeilijkte. De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagde tot € 374,- werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 8943214 CV EXPL 20-47222
datum uitspraak: 17 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiser,
gemachtigde: mr. F. van Schaik,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. V.T.E. Kuijpers.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 december 2020, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • het vonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de door [eiser] overgelegde aanvullende bijlagen.
1.2.
Op 19 mei 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde] is de zoon van [eiser] .
2.2.
[gedaagde] heeft op 20 september 2019 namens zijn echtgenote en dochter aangifte gedaan tegen zijn drie broers vanwege bedreiging. Hij heeft in de aangifte genoemd dat de broers tijdens het incident een vuurwapen bij zich hadden.
2.3.
De politie heeft op 29 oktober 2019 een huiszoeking gedaan in de woning van [eiser] , waar één van de broers op dat moment woonachtig was. De politie is binnengetreden door de voordeur te forceren. In de woning zijn geen vuurwapens of andere verboden objecten aangetroffen.
2.4.
De officier van justitie heeft de bij [eiser] inwonende broer van [gedaagde] inmiddels buiten vervolging gesteld omdat er onvoldoende bewijs is. De andere twee broers zijn ook buiten vervolging gesteld.
2.5.
De verhuurder van [eiser] heeft hem aansprakelijk gesteld voor de schade aan de voordeur.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 1.341,21 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft opzettelijk een onjuiste aangifte gedaan tegen zijn broers. De politie heeft vanwege deze aangifte een inval gedaan in de woning van [eiser] . [gedaagde] had kunnen weten dat dit na zijn aangifte ging gebeuren. Een aangifte met vermelding van een vermoeden van wapenbezit leidt immers doorgaans tot een grondig onderzoek waarbij de woning tegen de wil van de bewoners kan worden binnengetreden. [gedaagde] dient dan ook de door de inval veroorzaakte schade aan de voordeur te vergoeden. De schade bedraagt € 1.341,21.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. Hij voert aan dat zijn aangifte niet vals is en dat het causaal verband tussen de aangifte en de inval ontbreekt.

4..De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat er door [gedaagde] een valse aangifte is gedaan. Dit wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Het enkele feit dat de broers van [gedaagde] buiten vervolging zijn gesteld, betekent nog niet dat de aangifte zoals die gedaan is door [gedaagde] vals is. Als dit wel zou komen vast te staan, is het de vraag in hoeverre het doen van een valse aangifte tegen de broers onrechtmatig is ten opzichte van de vader ( [gedaagde] ).
4.2.
Op het voorgaande hoeft echter niet verder ingegaan te worden, omdat [eiser] zijn stelling dat de inval door de politie het gevolg is van de aangifte onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser] wijst in dit kader alleen op de aangifte die [gedaagde] heeft gedaan. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat de aanleiding voor de politie was om de inval te doen en in hoeverre de aangifte hierbij een rol heeft gespeeld. Gelet op het tijdsverloop tussen de aangifte en de inval (meer dan een maand) is een verband hiertussen ook niet vanzelfsprekend. Omdat [eiser] onvoldoende stelt, wordt aan bewijs niet toegekomen. Zijn vordering wordt afgewezen.
4.3.
[eiser] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vast op € 374,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 187,- tarief). De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen.
4.4.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vastgesteld op € 374,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
47636