ECLI:NL:RBROT:2022:4942

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
10/034915-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal, oplichting en brandstichting; veroordeling voor vernieling van desinfecteerzuil en slot; afwijzing ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal, oplichting en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 2, 3, 4 (primair) en 5, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van geldbedragen van de bankrekening van de aangever en dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als degene die de aangever had bewogen tot afgifte van geld. Ook de brandstichting kon niet worden bewezen. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor de vernieling van een desinfecteerzuil in het Beatrixziekenhuis en voor de vernieling van een slot bij het openbreken van een berging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk had gehandeld. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, maar de rechtbank wees deze af. De rechtbank vond dat het reclasseringsrapport onvoldoende onderbouwde waarom de ISD-maatregel als enige passende maatregel moest worden beschouwd. De verdachte had een uitgebreide justitiële documentatie en er waren zorgen over zijn recidiverisico, maar de rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van drie weken in plaats van de ISD-maatregel. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor veroordelingen en de overwegingen die een rechtbank maakt bij het opleggen van straffen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/034915-22
Datum uitspraak: 8 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum minderjarige] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 (primair) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 5
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Naar het standpunt van de officier van justitie kan het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen. Daartoe is aangevoerd dat de aangifte van [naam slachtoffer 1] (hierna: “de aangever”) bevestiging vindt in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij met de bankpas van de aangever geld heeft gepind van diens SNS-bankrekening. De verklaring van de verdachte, dat de aangever hem geld verschuldigd was en dat hij toestemming van de aangever had om zelf het geld te pinnen, moet als ongeloofwaardig worden beschouwd.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat er op 18 oktober 2021 om 11:26 uur en 11:31 uur twee bedragen zijn afgeschreven van een SNS-rekening op naam van de aangever. Deze bedragen zijn gepind bij de Geldmaat aan de Vijfzinnenstraat in Gorinchem. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij degene is die op genoemde datum en tijdstippen bij die betreffende Geldmaat geld heeft gepind van voornoemde bankrekening. Daarbij heeft hij verklaard dat de aangever hem nog geld verschuldigd was en dat hij diens toestemming, bankpas en pincode had gekregen om zelf het geld bij de Geldmaat te pinnen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zonder toestemming van de aangever geld heeft gepind van diens bankrekening en dat hij de in de aangifte genoemde geldbedragen wederrechtelijk heeft weggenomen. De verklaring van de aangever vindt op dit punt – mede gelet op het feit dat niet blijkt dat de verdachte onrechtmatig beschikte over de pincode van de bankpas – onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt ook daarvan vrijgesproken.
4.3.
Vrijspraak feit 3
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hoewel de verdachte zijn betrokkenheid bij het feit heeft ontkend, bevat het dossier voldoende bewijs dat de verdachte het verweten feit heeft gepleegd. Zo was de verdachte woonachtig op het adres waar [naam slachtoffer 2] (hierna: “de aangever”) via chatberichten door ene “ [naam] ” naartoe is gelokt en werd de aangever bewogen om geld achter te laten in een afgesloten brievenbus behorende bij dit adres. Daarnaast heeft de aangever op verzoek van die “ [naam] ” via een “tikkie” in totaal € 20,00 betaald op een bankrekening die later op naam bleek te staan van [naam persoon] . De aangever zou voor dit geld naaktfoto’s/films krijgen die hij nooit heeft ontvangen.
De getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte hem had verzocht zijn bankrekening beschikbaar te stellen zodat daarop een bedrag kon worden overgemaakt, dat hij vervolgens in totaal € 20,00 ontving, dat hij dat bedrag heeft gepind in opdracht van de verdachte en dat zij dit bedrag samen hebben uitgegeven.
4.3.2.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe dat – daargelaten de verklaring van de getuige [naam getuige 1] en het feit dat het adres van verdachte in de chatberichten is genoemd – op grond van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is die de bij de aangifte gevoegde chatberichten heeft verzonden en zich daarbij heeft voorgedaan als “ [naam] ”. De rechtbank zal de verdachte daarom eveneens vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Bewijswaardering feit 1
4.4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de desinfecteerzuil is vernield. Zo bevat het dossier geen foto waaruit blijkt dat de desinfecteerzuil daadwerkelijk kapot is gemaakt. De verdachte had daarnaast geen opzet op de vernieling van de desinfecteerzuil, maar heeft gehandeld uit onmacht en frustratie.
4.4.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 15 september 2021 in het Beatrixziekenhuis te Gorinchem een desinfecteerzuil heeft omgegooid. Dat hij daarbij geen opzet op vernieling heeft gehad, vindt weerlegging in de bewijsmiddelen. De aangeefster, [naam slachtoffer 3] , heeft immers – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – verklaard dat zij zag dat een man richting de uitgang liep en daarbij een de desinfecteerzuil met kracht tegen de grond wierp. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige 2] die – kort samengevat – heeft verklaard dat zij zag dat een man de gang op liep en een desinfecteerzuil die in de gang stond omgooide. De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat de verdachte de desinfectiezuil welbewust heeft omgegooid en dat sprake was van opzettelijk handelen. Dat de verdachte heeft gehandeld uit onmacht c.q. frustratie maakt dit niet anders.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte waaruit volgt dat de desinfecteerzuil was verbrijzeld.
4.4.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewijswaardering feit 4
4.5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde
wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij voert daartoe aan dat de verdachte door de politie is herkend op camerabeelden en dat op deze beelden is te zien dat de verdachte op 23 januari 2021 de deur van de berging met kracht openbreekt. Daarnaast is op de
camerabeelden te zien dat de verdachte op 27 januari 2021 de hal inloopt waar de opengebroken berging aan is gelegen en de camera’s afplakt. De volgende dag mist [naam slachtoffer 4] (hierna: “de aangever”) diverse goederen uit zijn berging. Het staat daarmee voldoende vast dat de verdachte de goederen van de aangever heeft ontvreemd.
4.5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging voert aan dat niet kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die de goederen heeft gestolen. Op de beelden is de diefstal niet zichtbaar. Dit is wel relevant, omdat er geruime tijd zit tussen het forceren van de deur op 23 januari 2021 en het doen van aangifte op 2 februari 2021. In de tussenliggende periode hebben er meerdere mensen naar binnen kunnen gaan. Zelfs indien de verdachte kan worden aangewezen als de persoon op de beelden, is er geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd.
4.5.3.
Beoordeling
De aangever heeft op 2 februari 2021 aangifte gedaan van diefstal van diverse goederen uit zijn berging en van vernieling van het slot van de bergingsdeur aan de [adres delict] te Gorinchem. Door de woningcorporatie zijn camerabeelden beschikbaar gesteld van de omgeving van de betreffende berging. Op de camerabeelden wordt op 23 en 27 januari 2021 een persoon gezien die door de politie ambtshalve wordt herkend als de verdachte. Verder is te zien dat hij op 23 januari 2021 zijn rug tegen de deur van de hal van de kelderbox aan de [adres delict] te Gorinchem zet, zijn rechterbeen/voet tegenover de muurwand in de kelderbox plaatst en met kracht via zijn been/rug tegen de kelderbox begint te drukken. Na een paar keer kracht zetten op de deur klapt de deur van de kelderbox open en valt de verdachte met zijn rug naar binnen. De verdachte komt vervolgens naar buiten lopen, zet de deur op een kier en loopt de kelderbox uit. Op camerabeelden d.d. 27 januari 2021 zien verbalisanten dat de verdachte meerdere camera’s afplakt waardoor er hierna geen bruikbare beelden meer zijn.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die meerdere goederen uit de berging van de aangever heeft weggenomen. Op de camerabeelden van 23 en 27 januari 2021 is niet gezien dat de verdachte goederen uit de betreffende kelderbox heeft weggenomen. De verdachte heeft de berging op 23 januari 2021 verlaten en op een kier laten staan. Niet kan worden uitgesloten dat een ander dan de verdachte in de berging is geweest en de goederen heeft weggenomen. Het enkele feit dat de verdachte camera’s heeft afgeplakt, is hiertoe onvoldoende. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 4 primair ten laste gelegde.
Het onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit is wel wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het de verdachte is geweest die op 23 januari 2021 de berging is binnengegaan door kracht te zetten met zijn benen en met zijn rug. Het slot van de deur is als gevolg hiervan vernield. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat door deze handeling ook de deur en/of de bromfiets van de aangever is beschadigd. De verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.5.4.
Conclusie
Het onder 4 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 4 subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 (subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij, op 15 september 2021, te Gorinchem opzettelijk en wederrechtelijk een desinfecteerzuil,die aan Beatrixziekenhuis te Gorinchem toebehoorde heeft vernield, ;
Ten aanzien van feit 4 (subsidiair):
hij, op 23 januari 2021 te Gorinchem opzettelijk en wederrechtelijk een slot dat aan [naam slachtoffer 4] en/of Wooncorporatie Poort 6, toebehoorde heeft vernield ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een desinfecteerzuil van een ziekenhuis en aan de vernieling van een slot bij het openbreken van een deur van andermans opslagruimte. Dit zijn ernstige en vervelende feiten. Door zich op een dergelijke manier te gedragen, heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendommen. Daarnaast veroorzaken vernielingen schade en overlast bij de slachtoffers. Dit wordt de verdachte aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 mei 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is een 27-jarige man met een uitgebreide justitiële documentatie. In 2018 heeft de verdachte een ISD-maatregel opgelegd gekregen voor de duur van één jaar waarin hij de gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing volgde. De praktische leefgebieden, het psychosociaal functioneren en de procriminele houding van de verdachte vormen risicofactoren. Het ontbreekt de verdachte aan vaste huisvesting, zinvolle dagbesteding en/of inkomen. In 2014 is de verdachte gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking. Daarnaast is er een bedreigde persoonsontwikkeling vastgesteld. Zijn gebrekkige zelfinzicht, oplossingsvaardigheden en bagatelliserende houding houden mogelijk verband met de gestelde diagnoses. De reclassering ziet op dit moment geen beschermende factoren in het leven van de verdachte. Gezien de problematiek en het forse delictverleden van de verdachte wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Daarnaast is er sprake van een lage responsiviteit. In 2019 werd een schorsingstoezicht negatief geretourneerd, omdat de verdachte zich niet hield aan afspraken. In 2020 werd een opgelegd reclasseringstoezicht volledig tenuitvoergelegd omdat de verdachte zich niet hield aan de afspraken en niet bereikbaar was. De reclassering ziet op dit moment geen andere optie dan een ISD-maatregel te adviseren.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Ter terechtzitting heeft [naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, verklaard dat de reclassering op grond van de inhoud van bovengenoemde reclasseringsrapportage, blijft bij het advies tot oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren. Dit geldt ook in het geval dat de rechtbank minder feiten bewezen zou achten dan tenlastegelegd. De verdachte heeft tijdens eerder reclasseringstoezicht niet meegewerkt. Er zijn geen alternatieven.
7.4.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair afwijzing van de door de officier van justitie gevorderde ISDmaatregel bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Met de gegevens die door de reclassering zijn aangedragen, is onvoldoende onderbouwd waarom het opleggen van een ISD-maatregel onvermijdelijk is. Er is bovendien geen informatie beschikbaar over het verloop van de ISD-maatregel die in 2018 is opgelegd. Onduidelijk is derhalve in hoeverre er in dat traject is ingezet op de verstandelijke beperking van de verdachte. Bij gebrek aan informatie dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat het opleggen van een nieuwe ISD-maatregel wederom zal mislukken.
Subsidiair is verzocht om te volstaan met het opleggen van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf, dan wel een voorwaardelijke ISD-maatregel. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om de ISD-maatregel maximaal voor één jaar op te leggen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.5.
Overwegingen en conclusies van de rechtbank
De rechtbank zal de eis van de officier van justitie en het advies van de reclassering om aan de verdachte een ISD-maatregel op te leggen, niet volgen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in het reclasseringsrapport onvoldoende is onderbouwd waarom een herhaling van de ISD-maatregel als (enige) passende maatregel moet worden beschouwd. Het advies is grotendeels gebaseerd op oude informatie uit eerdere reclasseringsadviezen en een oude psychologische rapportage. Uit de rapportage volgt verder dat de eerder aan de verdachte opgelegde ISD-maatregel niet tot een succesvol einde is gebracht. Niet blijkt wat de reden hiervan is, of tijdens de tenuitvoerlegging van de eerdere maatregel rekening is gehouden met de bij de verdachte in 2014 vastgestelde verstandelijke beperking en op welke wijze de reclassering hiermee in de toekomst zou omgaan in het kader van een nieuwe ISD-maatregel. Ook ter zitting is hieromtrent geen duidelijkheid gegeven door de reclasseringswerker.
Nu onvoldoende is onderbouwd waarom oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is, zal de rechtbank volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4 (primair) en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 4 (subsidiair) ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 weken (drie weken);
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. A.M.H. Geerars en A.M.T.A. Verhagen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op 8 juni 2022.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 15 september 2021, te Gorinchem opzettelijk en wederrechtelijk een desinfecteerzuil, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Beatrixziekenhuis te Gorinchem en/of Rivas, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2
hij, in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 18 oktober 2021, te Gorinchem, althans in Nederland 700 euro en/of 60 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel, door een bankpas op naam van die [naam slachtoffer 1] , tot welk gebruik hij, verdachte onbevoegd en/of niet gerechtigd was, te gebruiken/aan te bieden bij opname(s) van meerdere althans één geldbedrag(en);
3
hij, in of omstreeks de periode van 13 januari 2021 tot en met 15 januari 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, althans enig goed en/of het aangaan van een schuld, te weten een totaalbedrag van 20 euro, althans enig geldbedrag,
- door zich jegens die [naam slachtoffer 2] (middels de app Youlove en/of whatsapp) voor te doen als een iemand anders, te weten een vrouw (genaamd [naam] ) en/of
- ( daarbij) aan die [naam slachtoffer 2] tegen betaling een of meer naaktfoto's en/of naaktfilmpjes en/of naaktafbeeldingen, althans erotisch getinte foto's/filmpjes/afbeeldingen (van voornoemde fictieve vrouw) aan te bieden en/of (daarbij) toe te zeggen dit/deze foto(’s)/filmpje(s)/afbeelding(en) (na betaling) aan die [naam slachtoffer 2] te zullen zenden, om (vervolgens) dit/deze (toegezegde) foto(’s)/filmpje(s)/afbeelding(en) (na betaling door die [naam slachtoffer 2] ) nooit te verstrekken;
4
hij, in of omstreeks de periode van 23 januari 2021 tot en met 27 januari 2021 te Gorinchem
meerdere althans één (auto)radio('s) en/of een (auto)luidspreken en/of meerdere althans één schuurmachine(s) en/of een gereedschapskist (met inhoud) en/of een soldeerbout en/of een Haspel en/of een stanleymes en/of een ratelset en/of een handlamp, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks in de periode van 23 januari 2021 tot en met 27 januari 2021 te
Gorinchem opzettelijk en wederrechtelijk een toegangsdeur en/of een slot en/of een bromfiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 4] en/of
Wooncorporatie Poort 6, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
5
hij, in of omstreeks de periode van 14 februari 2021 tot en met 15 februari 2021 te
Gorinchem, althans in Nederland opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan meerdere althans één voertuig(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor meerdere althans één voertuig(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.