In deze bestuursrechtelijke procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de burgemeester van de gemeente Nissewaard, verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij hem een last onder dwangsom was opgelegd wegens vermeende overtredingen van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening Nissewaard (APV). De last hield in dat eiser zich niet op een openbare plaats mocht ophouden met het kennelijke doel om verdovende middelen te verhandelen, met een dwangsom van € 5.000,-- per overtreding, tot een maximum van € 20.000,--.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie-eenheid Rotterdam, waarin eiser werd verdacht van drugshandel, de last onder dwangsom heeft opgelegd. Eiser heeft betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen en heeft aangevoerd dat de last onvoldoende duidelijk en evenredig is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rapportage voldoende grond biedt voor de conclusie dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat de opgelegde last niet verder gaat dan het voorkomen van herhaling van de overtredingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de last voldoende duidelijk is geformuleerd en dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.