ECLI:NL:RBROT:2022:491

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
10/263887-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van cocaïne met 30 maanden gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de verlengde uitvoer van ongeveer 5 kilogram cocaïne. De verdachte, die preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, werd bijgestaan door raadsman mr. H. Raza. De officier van justitie, mr. M. Luijpen, eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden, een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd kreeg. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte vaag en onduidelijk was, en niet verifieerbaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet door de cocaïne te vervoeren. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was, en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de verdachte strafbaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/263887-21
Datum uitspraak: 27 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboorteplaats verdachte] te [geboortedatum verdachte],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
wonende te [adres verdachte],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel.
Raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verlengde uitvoer van cocaïne dan wel van het subsidiair ten laste gelegde vervoeren of aanwezig hebben van cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4..De verdediging

De raadsman heeft - in lijn met het door hem gevoerde en hierna te bespreken bewijsuitsluitingsverweer - primair algehele vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde (verlengde) uitvoer en meer subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Het beroep op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
5.1.1.
Het onderzoek van de politie
Uit de processen-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 26-28 en 29) blijkt dat twee verbalisanten op 30 september 2021 op de A16 ter hoogte van Zwijndrecht in zuidelijke richting rijden in een herkenbaar politievoertuig en dat zij aldaar een zwarte Peugeot 208, voorzien van een Frans kenteken, zien rijden waarvan de bestuurder star voor zich uit blijft staren. Bij controle van het kenteken voor voornoemd voertuig blijkt dat het kenteken is afgegeven voor een Peugeot 308 op naam van [naam], geboren op [geboortedatum].
Ter controle van de naleving van de bij- of krachtens artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde regels is vervolgens aan de bestuurder van het voertuig een stopteken gegeven. Hij heeft daaraan voldaan en het voertuig is vervolgens naar een terrein in Dordrecht geleid en tot stilstand gebracht.
Verbalisant [naam agent 1] heeft de bestuurder aangesproken en daarbij bemerkt dat deze alleen de Franse taal machtig is. Een taal waarin ook de verbalisant zich bij een voertuigcontrole verstaanbaar kan maken. De verbalisant heeft van de bestuurder ter inzage de overhandiging van een geldig rijbewijs gevorderd. Daarop heeft de bestuurder verklaard dit niet bij zich te hebben. Vervolgens heeft de verbalisant op basis van artikel 8, eerste lid, van de Politiewet een geldig identiteitsbewijs gevorderd. Daarop heeft de bestuurder verklaard ook dat niet bij zich te hebben.
Hierop heeft de verbalisant de bestuurder als verdachte van overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht aangemerkt en hem staande gehouden.
Desgevraagd gaf de verdachte aan te zijn genaamd: [naam verdachte], geboren op [geboorteplaats verdachte].
Vervolgens heeft verbalisant [naam agent 2] op grond van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering een onderzoek in het voertuig ingesteld waarbij hij op de passagiersstoel een tweetal rugtassen aantrof. In een van de twee rugtassen werden vijf rechthoekige in zwart/groen plastic gewikkelde blokken aangetroffen, die naar later zou blijken in totaal ongeveer vijf kilo cocaïne bevatten.
Hierop hebben de verbalisanten de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
5.1.2.
Standpunt verdediging
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat de auto waarin de verdachte heeft gereden onrechtmatig is doorzocht omdat de verdachte voor de doorzoeking een authentiek Franstalig document aan de verbalisanten heeft getoond dan wel daarmee heeft gezwaaid op grond waarvan niet alleen zijn identiteit kon worden vastgesteld maar ook dat hij zijn rijbewijs en (overige) identiteitsbewijzen als gevolg van een inbraak was kwijtgeraakt waardoor hij de gevorderde documenten niet kon tonen. Bij de doorzoeking van de auto van verdachte was er dan ook feitelijk sprake van een drugscontrole op basis van de Opiumwet waarvoor op dat moment onvoldoende verdenking bestond.
De raadsman heeft gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, hetgeen - gelet op de geschonden norm - moet leiden tot bewijsuitsluiting van alles wat tijdens de doorzoeking van de auto is aangetroffen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
5.1.3.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat uit de stukken blijkt dat het door de verdediging opgevoerde document kennelijk in de fouillering van de verdachte is aangetroffen en dat de verdachte het document eerst tijdens zijn politieverhoor ter sprake heeft gebracht. Ook als het juist is dat verdachte het document na zijn staandehouding heeft getoond, dan nog was de doorzoeking rechtmatig nu het document geen geldig identiteitsbewijs is.
Volgens de officier van justitie heeft er dan ook een rechtmatige doorzoeking van de auto plaats gevonden op basis van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering. Zij heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
5.1.4.
Beoordeling
De rechtbank stelt aan de hand van de stukken het navolgende vast.
In de hiervoor genoemde processen-verbaal van bevindingen wordt niet gerelateerd dat verdachte het document aan verbalisanten heeft getoond. Ook blijkt uit de door de verdachte afgelegde verklaring bij de politie niet dat de verdachte, vóór de doorzoeking van de auto, het document, ter mogelijke vaststelling van zijn identiteit, op enigerlei wijze onder de aandacht van de verbalisanten heeft gebracht of aan hen heeft getoond. Na de doorzoeking is de verdachte aangehouden en gefouilleerd. Vervolgens is hij voorgeleid bij de hulpofficier van justitie en in verzekering gesteld. Daarbij was er bijstand van een Franse tolk en heeft de verdachte overlegd met een raadsvrouw. Ook toen heeft hij niets verklaard over het document. Eerst tijdens zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard over het document dat in zijn fouillering zou zitten. En eerst op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij het document aan de verbalisant(en) heeft laten zien.
De rechtbank acht de enkele door de verdediging aangevoerde stelling - kort gezegd dat de verdachte het document aan de verbalisanten heeft getoond dan wel daarmee heeft gezwaaid - onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het door twee verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal.
Nog daargelaten het vorenstaande, geldt dat de verdachte niet heeft voldaan aan de vordering om een identiteitsbewijs ter inzage te overhandigen waardoor de verbalisant gerechtigd was om op basis van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering onderzoek te doen in de auto en in de voorwerpen die de verdachte met zich voerde teneinde zijn identiteit vast te stellen.
5.1.5.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het verweer.
5.2.
Bewijswaardering
5.2.1.
De verklaring van de verdachte
De verdachte zegt niet te hebben geweten dat de aangetroffen rugtas pakketten cocaïne bevatte en hij heeft ter terechtzitting onder meer verklaard - kort samengevat - :
- dat hij in Lille (Frankrijk) is benaderd om een tas te vervoeren van Rotterdam naar Breda;
- dat hij daarvoor € 700,00 zou ontvangen;
- dat hij van tevoren in Lille en ter plaatse in Rotterdam niet heeft gevraagd naar de inhoud van de (rug)tas;
- dat hij dacht dat de rugtas gestolen mobiele telefoons of gestolen juwelen zou bevatten.
5.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het tenlastegelegde opzet - ook in voorwaardelijke zin - niet kan worden bewezen omdat de verdachte geen wetenschap had noch had moeten vermoeden dat de rugtas cocaïne bevatte.
5.2.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte aantoonbaar wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over de feitelijke gang van zaken in zijn verklaringen bij de rechter-commissaris, de politie en op de terechtzitting.
Zo heeft de verdachte bij de politie verklaard dat:
- hij dacht dat het om een eerlijke opdracht ging;
- hij na aankomst in Nederland heeft overnacht met een vriend in een woning in Breda;
- ‘ men’ hem in Breda een auto heeft gegeven om de rugtas mee te vervoeren;
- hij van ‘die mensen’ zijn mobiele telefoon en zijn bagage heeft moeten afgeven;
- hij de rugtas kreeg bij de Mac Donalds in Breda en dat hij toen een grijs/blauwe Renault Clio moest volgen met twee personen erin, naar het afleveradres en dat die Renault Clio
op de vlucht is geslagen toen de politie kwam.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat:
- hij dacht dat het om het vervoeren van gestolen mobiele telefoons of gestolen juwelen
ging;
- hij in zijn eentje heeft overnacht in Rotterdam;
- de auto waarin hij reed van zijn vrouw is;
- hij alleen contact met zijn vriend heeft gehad over de opdracht om de tas te vervoeren en
hij geen andere mensen heeft gezien;
- zijn mobiele telefoon in Frankrijk was gestolen, hij een mobiele telefoon van zijn vriend
kreeg, zijn bagage in de andere rugtas zat;
- een Renault Clio hem niets zegt, dat iemand anders het afleveradres had ingevoerd en dat
hij gebeld zou worden wanneer hij in Breda was.
De feiten en omstandigheden waarover de verdachte heeft verklaard zijn dermate vaag en onduidelijk dat deze niet kunnen worden geverifieerd. De lezing van de verdachte wordt bovendien niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De verklaringen van de verdachte kunnen derhalve niet dienen ter waarheidsvinding en de rechtbank schuift deze dan ook terzijde.
De rechtbank stelt aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm vast dat de verdachte in een auto met (valse) kentekenplaten, vanuit Frankrijk naar Rotterdam is gereden, dat hij vanuit Rotterdam in de auto over de A16 naar het zuiden in de richting van de grens is gereden terwijl op de passagiersstoel een rugtas stond met daarin naar later bleek ongeveer vijf kilogram cocaïne.
Mede gelet op de verklaring van de verdachte zoals hiervoor samengevat, is de rechtbank van oordeel dat uit vorenstaande feiten en omstandigheden blijkt - en zij heeft daartoe ook de overtuiging gekregen - dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij verdovende middelen zou uitvoeren en daarmee heeft hij met (minst genomen) voorwaardelijk opzet gehandeld bij het uitvoeren van de cocaïne.
De rechtbank verwerpt de verweren.
5.2.4.
Conclusie
Het primair tenlastegelegde is bewezen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 september 2021 te Zwijndrecht en Dordrecht
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5 kilogram
,van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet, gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van verdovende middelen. Hij heeft in zijn auto bijna 5 kilogram cocaïne vervoerd en was daarmee op weg naar Frankrijk.
Het behoeft geen betoog dat dit een zeer ernstig feit betreft. Harddrugs zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Bovendien is het algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen zeer verslavend is en indirect de oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het faciliteren, het in stand houden en verder uitbreiden van het drugsgebruik en de drugshandel en de daaraan verwante sociale en maatschappelijke problemen. Door zijn handelen heeft de verdachte bovendien een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Van dit alles heeft de verdachte zich weinig aangetrokken. Hij heeft zich louter laten leiden door financieel gewin.
Redenen waarom tegen dit soort strafbare feiten streng en consequent dient te worden opgetreden.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld in Nederland. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel van ECRIS (European Criminal Records Information System) van 4 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen en in 2011 in Frankrijk is veroordeeld voor het meermalen handelen in verdovende middelen.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op basis van die oriëntatiepunten wordt in de regel bij een first offender voor het vervoeren van bijna 5 kilogram harddrugs een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend geacht. Alles afwegend acht de rechtbank in dit geval, mede gelet op het feit dat zij van oordeel is dat er geen sprake was van zogenaamd vol opzet, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
mr. D. van Dooren en mr. R.M.F.R. Ketwaru, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 september 2021 te Zwijndrecht en/of Dordrecht
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
ongeveer 5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2021 te Zwijndrecht en/of Dordrecht
opzettelijk heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.