ECLI:NL:RBROT:2022:486

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/6441
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang van verzoeker en zijn zoon

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft samen met zijn 3-jarige zoon maatschappelijke opvang aangevraagd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Verzoeker heeft drie dagen per week de zorg voor zijn zoon, maar kan deze zorg niet adequaat vervullen door zijn dakloosheid. Hij heeft zich op 11 oktober 2021 gemeld bij Centraal Onthaals, maar zijn aanvraag voor gezamenlijke opvang met zijn zoon is op 25 oktober 2021 afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker en zijn zoon beiden opvang hebben, zij het niet samen, en dat er geen acute noodsituatie is die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker op een andere manier invulling kan geven aan zijn gezinsleven met zijn zoon, en dat de huidige situatie niet zodanig urgent is dat hij niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6441

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker], zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoeker

(gemachtigde: mr. R.W. de Gruijl),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Duinhouwer).

Procesverloop

In het besluit van 25 oktober 2021 heeft verweerder geweigerd om maatschappelijke opvang te verlenen aan verzoeker en zijn zoon samen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 januari 2022 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig verzoeker, mr. L. Berendse (kantoorgenoot van zijn gemachtigde) en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Een ingezetene (inwoner) van Nederland komt kort gezegd in aanmerking voor opvang als hij de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving [1] .
2. Verzoeker woonde samen met zijn gezin in een koopwoning van zijn schoonouders. Begin 2021 is de relatie verbroken en heeft verzoeker de woning verlaten. Hij staat sinds januari 2021 ingeschreven als woningzoekende, maar door de lange wachtlijsten kan hij geen woning vinden. In de eerste paar maanden heeft hij bij diverse mensen op de bank geslapen. Vanaf april 2021 is hij dakloos en leidt hij een zwervend bestaan.
Verzoeker is op 8 oktober 2021 toegelaten tot de nachtopvang. Vervolgens is er een periode geweest waarin hij niet is toegelaten tot de maatschappelijke opvang. Vanaf 6 december 2021 kan verzoeker weer gebruik maken van de nachtopvang. Dit omdat hij dakloos en verminderd zelfredzaam is.
Waar gaat het in deze zaak om?
3. Verzoeker heeft zich op 11 oktober 2021 gemeld bij Centraal Onthaal [2] samen met zijn 3-jarige zoon [naam] en heeft gevraagd of hij samen met zijn zoon maatschappelijke opvang kan krijgen. In het besluit van 25 oktober 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Volgens verweerder voldoet verzoeker niet aan de voorwaarden voor opvang met zijn zoon, omdat zijn zoon andere opvangmogelijkheden heeft. Verzoeker is het niet eens met dit besluit van verweerder.
Is er sprake van spoedeisend belang?
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
5. Verzoeker voert aan dat hij van maandag tot donderdagochtend de zorg heeft voor zijn zoon. Vanaf het moment dat hij dakloos is, heeft hij die zorgtaken niet meer kunnen uitvoeren. Nu het winter is en Nederland in een lockdown zit, is het voor hem bijna onmogelijk geworden om tijd door te brengen met zijn zoon. Hij ziet hem nu maar twee tot drie uurtjes per week. Verzoeker vindt dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat (1) zijn zoon ook dakloos is op het moment dat hij bij verzoeker verblijft, en (2) hij bang is dat de band tussen hem en zijn zoon wordt verzwakt als hij de zorgtaken voor langere tijd niet op zich kan nemen. Verzoeker heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM [3] (recht op gezinsleven).
6. De voorzieningenrechter vindt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
6.1
Verzoeker is zelf toegelaten tot de maatschappelijke opvang. Hij heeft gedurende drie dagen per week de zorg voor zijn zoon, maar kan die zorgtaken door zijn woonsituatie niet op zich nemen. Zijn zoon heeft echter andere opvangmogelijkheden, waaronder bij zijn moeder (de ex-partner van verzoeker). Het is dus niet zo dat verzoekers zoon dakloos is gedurende de dagen dat verzoeker de zorg voor hem heeft. De voorzieningenrechter begrijpt heel goed dat verzoeker graag een stabiele woonsituatie heeft waar hij samen met zijn zoon kan verblijven, maar nu verzoeker en zijn zoon beiden opvang hebben – ook al is dat los van elkaar – is er geen sprake van een spoedeisend belang.
6.2
Verder is het begrijpelijk dat verzoeker zoveel mogelijk tijd met zijn zoon wil doorbrengen en dat dit ook belangrijk is voor de band tussen vader en zoon, vooral gelet op de jonge leeftijd van verzoekers zoon. De vraag is echter of dit een zodanig spoedeisend belang oplevert en dat de situatie voor beiden zó prangend is, dat verzoeker niet (meer) kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift. De voorzieningenrechter vindt dat van zo’n spoedeisend belang niet is gebleken. Verzoeker moet in staat worden geacht om op een andere manier invulling te geven aan het gezinsleven met zijn zoon, al dan niet met hulp van zijn omgeving (de moeder van zijn zoon en verzoekers familieleden). Dat zijn huidige contacten met zijn zoon niet te vergelijken zijn met het dragen van de volledige zorg gedurende drie dagen, maakt echter niet dat er sprake is van een spoedeisend belang.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2022.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1.2.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
2.Centraal Onthaal is een centraal loket van de Gemeente Rotterdam. Bij Centraal Onthaal wordt de toegang tot de maatschappelijke opvang beoordeeld.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden