ECLI:NL:RBROT:2022:4797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
10/019823-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling van een grote hoeveelheid tonijn in container met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzetheling van een grote hoeveelheid blikken tonijn. De verdachte had de blikken tonijn verworven, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 9 maart 2020 tot 15 april 2020 betrokken was bij de verwerving en het voorhanden hebben van de gestolen goederen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal, maar heeft de subsidiaire tenlastelegging van opzetheling bewezen verklaard. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft deze eis overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank heeft de verdachte ook de algemene voorwaarde opgelegd dat hij zich gedurende de proeftijd niet aan een strafbaar feit mag schuldig maken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/019823-21
Datum uitspraak: 31 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ( [postcode verdachte] ) te [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsvrouw mr. S. van Buuren, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.M. Bonnes heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de primair ten laste gelegde diefstal;
  • bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde diefstal niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verdachte heeft de blikken tonijn op legale wijze gekocht bij [naam bedrijf 3] en op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat hij wist of moest vermoeden dat deze goederen van diefstal afkomstig waren.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. Op 23 maart 2020 is aangifte gedaan namens [naam bedrijf 1] (hierna: “ [naam bedrijf 1] ) van diefstal van vier containers ( [containernummer 1] , [containernummer 2] , [containernummer 3] en [containernummer 4] ) met daarin een grote hoeveelheid blikken tonijn. De containers zijn op 1 maart 2020 vanuit Singapore bij ECT/Euromax op de Maasvlakte gearriveerd. Drie containers zijn op 16 maart 2020 opgehaald en de vierde container is op 17 maart 2020 opgehaald, steeds door andere chauffeurs dan daartoe door Lidl gecontracteerd.
De getuige [naam getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij in maart 2020 is benaderd door een Turkse man voor het transport van de hiervoor genoemde containers. Hij heeft de opdracht geaccepteerd en heeft de containers op 16 en 17 maart 2020 opgehaald op de terminal van Euromax en daarna vervoerd naar een losadres in Ter Aar. Toen alle vier de containers – na de nodige omzwervingen – opgehaald waren, heeft [naam getuige 1] de opdracht aangenomen om twee containers naar België te transporteren.
[naam getuige 1] heeft verklaard dat hij onderweg is gebeld of via Whatsapp is benaderd door de verdachte. [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij de verdachte (een “Indiër” of “Pakistaan” die zich “ [naam 1] ”, “ [naam 2] ” en “ [naam 3] ” noemt) in december 2019 heeft gesproken bij het Warehouse van [naam bedrijf 2] in Niederzier, nadat hij hem eerder telefonisch had gesproken over een mogelijke samenwerking. [naam getuige 1] heeft aangegeven dat hij “ [naam 3] ” kan bereiken op het telefoonnummer [gsm-nummer] . Uit het dossier volgt dat dit telefoonnummer in gebruik is bij de verdachte.
[naam getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte op 17 maart 2020 aangaf dat hij had gehoord dat [naam getuige 1] twee containers had die naar Antwerpen moesten. Hij vroeg of [naam getuige 1] ervoor kon zorgen dat de containers op 18 maart 2020 in de ochtend gelost konden worden in Antwerpen (Kielsbroek). [naam getuige 1] heeft vervolgens chauffeur [naam getuige 2] gebeld met de vraag of hij op 18 maart 2020 het transport kon doen van de twee containers naar Antwerpen.
De getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij de twee containers heeft gelost op het adres [adres] in Merksem, Antwerpen. Tijdens het lossen is [naam getuige 2] benaderd door onbekende mannen met de vraag of hij op 19 maart 2020 in de ochtend pallets met tonijn zou kunnen vervoeren naar de loods van [naam bedrijf 2] in Niederzier, Duitsland. [naam getuige 1] heeft vervolgens weer de verdachte gebeld en nadere afspraken gemaakt over dit transport.
Op 19 maart 2020 zijn de blikken tonijn gelost bij [naam bedrijf 2] in Niederzier. De getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij daar door een Indiër is opgewacht. Nadat de politie [naam getuige 2] een foto van de verdachte heeft getoond, heeft hij aangegeven dat het de verdachte betrof. De verdachte zou de opdracht hebben gegeven om de tonijn te lossen.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie erkend dat hij een deel van de blikken tonijn heeft gekocht en heeft doorverkocht. Hij heeft verklaard dat hij niet wist dat het om gestolen goederen ging. Hij heeft de blikjes tonijn gekocht van een bedrijf genaamd [naam bedrijf 3] en heeft hiervan documenten overlegd, te weten een factuur van [naam bedrijf 3] en een CMR (vrachtbrief). Ook heeft hij drie Bills of Lading (zeevrachtbrieven) overlegd. De verdachte heeft verklaard dat hij geen contact heeft gehad met [naam getuige 1] en dat hij de containers niet heeft laten vervoeren.
Ter gelegenheid van de zitting – waar de verdachte zelf niet is verschenen – zijn nog een aantal aanvullende documenten overgelegd, te weten een verklaring van de [naam bedrijf 2] waarin is vermeld dat het aankoopbedrag van € 56.400, - contant aan de chauffeur zou zijn betaald. Er is geen ontvangsbewijs beschikbaar van deze overdracht, maar namens de verdachte wordt dit onderbouwd middels het overleggen van een bankafschrift waaruit blijkt dat op 11 maart 2020 een bedrag van € 150.000,- contant is opgenomen. Ten slotte zijn documenten overgelegd waaruit zou blijken dat de verdachte eerder zaken heeft gedaan met [naam bedrijf 3] .
De beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte ten tijde van de verkrijging van de blikken tonijn wist of had moeten vermoeden dat de partij tonijn van diefstal afkomstig was en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan opzetheling dan wel schuldheling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het voorgaande staat vast dat de verdachte gestolen blikken tonijn voorhanden heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte daarvoor geen aannemelijke verklaring gegeven. Daartoe is – in onderlinge samenhang bezien – het volgende van belang.
De verdachte heeft – eerst ter terechtzitting – verklaard dat hij de blikken tonijn contant
heeft afgerekend, maar deugdelijk bewijs daarvan ontbreekt. De getuige [naam getuige 2] heeft
niet verklaard dat hij een bedrag van € 56.400,- euro contant heeft ontvangen en er is geen
ontvangstbewijs of ander bewijsstuk beschikbaar. Deze gang van zaken komt de rechtbank
overigens ook zeer ongebruikelijk voor.
Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij geen contact heeft gehad met [naam getuige 1] .
De rechtbank heeft echter geen redenen om te twijfelen aan de authenticiteit van de
verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en gaat daarom uit van de
juistheid van hun verklaringen. De verklaring van de verdachte is daarmee in strijd en
daarom in zoverre ongeloofwaardig.
Verder is de wijze waarop het transport van de blikken tonijn vorm heeft gekregen, naar het oordeel van de rechtbank oneconomisch en ongebruikelijk.
De door de verdachte bij de politie overgelegde “
inkoopdocumenten” roepen vragen op, en kunnen de verklaring van de verdachte om die reden niet staven. Uit onderzoek van de politie blijkt bijvoorbeeld dat op de factuur van [naam bedrijf 3] niet het juiste adres van dit bedrijf is vermeld. Volgens de Douane Rotterdam voldoen de Bills of lading niet aan de vormvoorschriften waaraan dergelijke documenten horen te voldoen. Het is de rechtbank overigens ook niet duidelijk wat de relevantie is van de Bills of Lading, nu dergelijke documenten worden gebruikt voor het vervoer over zee en er in dit geval sprake is van vervoer over land.
Ten slotte heeft de verdachte bij de politie verklaard nader bewijs te zullen leveren, maar heeft hij eerst op de terechtzitting aanvullende stukken overlegd. De authenticiteit van de in het geding gebrachte stukken is in dit stadium van de procedure niet (meer) te beoordelen, hetgeen voor risico van de verdachte komt.
Bij gebreke van een geloofwaardige, hem ontlastende verklaring, voor het voorhanden hebben van de gestolen goederen, kan het niet anders dan dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van deze goederen wist dat ze van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht op grond van al het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 9 maart 2020 tot 15 april 2020 schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat het feit is gepleegd tezamen en in vereniging met een ander of anderen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
in de periode van 9 maart 2020 tot 15 april 2020 te
Niederzier, althans in Nederland en/of België en/of Duitsland,
een hoeveelheid blikjes tonijn ter waarde van een groot geldbedrag,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de
verwerving of
het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), dat het door misdrijf
verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzetheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een grote hoeveelheid tonijn, die een geschatte waarde vertegenwoordigt van ruim € 100.000, -. Door de heling heeft de verdachte een misdrijf dat door een ander is gepleegd, begunstigd. Dergelijke feiten bevorderen het plegen van diefstallen en berokkenen schade aan de slachtoffers.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarbij zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
in of omstreeks de periode van 9 maart 2020 tot 15 april 2020 te
Rotterdam en/of Ter Aar en/of Antwerpen en/of Aachen en/of
Niederzier, althans in Nederland en/of België en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (vanaf ECT Delta
Terminal aan de Europaweg) heeft weggenomen een of meer
container(s) met nummer [containernummer 1] en/of [containernummer 2] en/of
[containernummer 3] en/of [containernummer 4] , elk inhoudende een hoeveelheid
blikjes tonijn ter waarde van zo’n 80.000 Euro, althans een groot
geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door
met een (valselijk gekregen) pincode, die hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) niet gerechtigd was/waren te gebruiken en/of (met die
valse sleutel) die container(s) van de ECT Delta Terminal op te halen
en/of weg te voeren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij,
in of omstreeks de periode van 9 maart 2020 tot 15 april 2020 te
Rotterdam en/of Ter Aar en/of Antwerpen en/of Aachen en/of
Niederzier, althans in Nederland en/of België en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, een of meer container(s) met nummer
[containernummer 1] en/of [containernummer 2] en/of [containernummer 3] en/of
[containernummer 4] , elk inhoudende een hoeveelheid blikjes tonijn ter waarde
van zo’n 80.000 Euro, althans een groot geldbedrag, althans een of meer
goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de werving of
het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het door misdrijf
verkregen goederen betrof.