ECLI:NL:RBROT:2022:4773

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
C/10/615063 / HA ZA 21-244
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bevrijdende verjaring en appartementsrecht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] met betrekking tot de toegang tot een gemeenschappelijk trappenhuis en de zolder van een appartementencomplex. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen op 18 augustus 2021, waarin gedaagde de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren dat de voordeur van zijn appartement al 20 jaar de toegang tot het trappenhuis blokkeert. Gedaagde heeft echter op 20 december 2021 aangegeven af te zien van het horen van getuigen, wat hem de kans ontnam om zijn stelling te onderbouwen.

De rechtbank heeft in het eindvonnis van 1 juni 2022 geoordeeld dat gedaagde niet is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs. Hierdoor faalt zijn beroep op bevrijdende verjaring op basis van artikel 3:105 BW juncto artikel 3:306 BW. De rechtbank heeft de vordering van eisers toegewezen en gedaagde bevolen om de feitelijke bouwkundige toestand van de woning in overeenstemming te brengen met de splitsingsakte, zodat alle delen van het appartementsrecht zonder belemmering bereikbaar zijn. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.541,01.

De rechtbank heeft een dwangsom opgelegd van € 250,00 per dag voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rolrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/615063 / HA ZA 21-244
Vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2.[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
eisers,
advocaat mr. J.J. Blok te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 augustus 2021 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde processtukken,
  • de akte overleggen productie 4 aan de zijde van [eiser 1] c.s.,
  • de akte houdende bewijslevering aan de zijde [gedaagde] ,
  • het B-16 formulier van 20 december 2021 aan de rechtbank, waarin [gedaagde] aangeeft dat hij afziet van de mogelijkheid tot het horen van getuigen, met het verzoek aan de rechtbank om de zaak aan te houden wegens overleg over een minnelijke regeling tussen partijen,
  • het B-16 formulier van 23 februari 2022, waarin [eiser 1] c.s. aangeven dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt, met het verzoek aan de rechtbank om vonnis te wijzen,
  • de akte uitlating productie aan de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is overwogen dat [gedaagde] in de gelegenheid zal worden gesteld om (door middel van het horen van getuigen) te bewijzen dat de voordeur van appartement 425 A II al 20 jaar lang de vrije toegang tot het gemeenschappelijk trappenhuis naar de zolder blokkeert.
2.2.
Bij akte houdende bewijslevering heeft [gedaagde] aangegeven dat hij de heer [persoon A] als getuige wil laten horen. De rechtbank heeft het getuigenverhoor gepland op 21 december 2021. Op 20 december 2021 heeft [gedaagde] echter middels B-16 formulier aan de rechtbank laten weten dat hij afziet van het horen van getuigen.
2.3.
De rechtbank heeft [gedaagde] hierna nog in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door [eiser 1] c.s. bij akte als productie 4 overgelegde leveringsakte. [gedaagde] heeft in zijn nadere akte – kort samengevat – aangevoerd dat uit de overgelegde leveringsakte blijkt dat [eiser 1] c.s. de appartementen (
de rechtbank begrijpt: de appartementen 425 A I en 425 B) met een mondelinge koopovereenkomst hebben gekocht en dat dit meebrengt dat het aan [eiser 1] c.s. is om aan te tonen dat zij deze appartementen in een andere staat hebben gekocht dan waarin deze zich thans bevinden. Daarnaast stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat indien [eiser 1] c.s. na het sluiten van de koopovereenkomst er achter zou zijn gekomen dat de indeling van de appartementen anders is dan deze op basis van de splitsingsakte- en tekening zou moeten zijn, dit voor rekening en risico van [eiser 1] c.s. dient te komen, omdat [eiser 1] c.s. in dat geval niet voldaan hebben aan hun onderzoeksplicht. Dit klemt volgens [gedaagde] te meer, nu de huidige indeling van de appartementen naar objectieve maatstaven geschikt is voor normaal gebruik. De vorderingen van [eiser 1] c.s. zouden dan ook, volgens [gedaagde] , moeten worden afgewezen.
2.4.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de leveringsakte volgt dat [eiser 1] c.s. appartement 425 A I heeft gekocht als “het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning op de eerste verdieping en een gedeelte van de zolderverdieping met toebehoren etc”. Door de levering van dit appartementsrecht aan hen zijn [eiser 1] c.s. in beginsel eigenaar van dat appartementsrecht geworden, met inbegrip dus van het bedoelde gedeelte van de zolderverdieping. Daaraan doet niet af dat de zolderverdieping ten tijde van de koop door [eiser 1] c.s. mogelijk niet bereikbaar was, omdat de voordeur van [gedaagde] de toegang daartoe blokkeerde. In deze procedure heeft [gedaagde] zich erop beroepen dat de rechtsvordering van [eiser 1] c.s. tot beëindiging van het bezit door [gedaagde] van de zolderverdieping voor zover het onderdeel vormt van het appartementsrecht van [eiser 1] c.s. verjaard is en hij daarom als eigenaar van het appartementsrecht van dat gedeelte van de zolderverdieping moet worden beschouwd. De bewijslast voor hier door [gedaagde] bedoelde bevrijdende verjaring van artikel 3:105 BW in verbinding met artikel 3:306 BW rust op de partij die een beroep op dat bevrijdende verweer doet, dus op [gedaagde] . Aan [gedaagde] is dan ook (in het tussenvonnis) een bewijsopdracht gegeven.
2.5.
Nu [gedaagde] geen getuigen heeft voorgebracht, is hij niet geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs en faalt het beroep op bevrijdende verjaring ex artikel 3:105 BW juncto artikel 3:306 BW. De rechtbank zal derhalve vordering I toewijzen op de wijze als nader in het dictum bepaald.
2.6.
De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen en te maximeren zoals nader in het dictum bepaald, waarbij in aanmerking wordt genomen dat artikel 3:299 BW de mogelijkheid biedt om zo nodig machtiging te vorderen de prestatie uit te voeren waartoe [gedaagde] thans veroordeeld wordt.
2.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 106,01
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.541,01

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt [gedaagde] om de feitelijke bouwkundige toestand van de woning aan de [straatnaam] 425A II in overeenstemming te brengen met de splitsingsakte- en tekening, zodanig dat alle afzonderlijke delen van het appartementsrecht aan de [straatnaam] 425 A I zonder belemmering bereikbaar zijn en alle delen van de appartementsrechten deugdelijk en volledig zijn afgeschermd van andere gemeenschappelijke of privé gedeelten, binnen drie maanden na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00.
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.541,01,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is ondertekend door de rolrechter en op 1 juni 2022 uitgesproken in het openbaar.
3360/3152