ECLI:NL:RBROT:2022:4759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
10/323605-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en poging zware mishandeling met verwerping beroep op noodweer

Op 15 juni 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 november 2021 in Rotterdam betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte heeft geprobeerd de aangever [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem meermalen met een mes in de rug te steken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een klaplong. Daarnaast heeft de verdachte ook [naam slachtoffer 2] verwond door hem te steken, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag in dit geval. De verdachte voerde een beroep op noodweer aan, maar de rechtbank verwierp dit, omdat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2].

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/323605-21
Datum uitspraak: 15 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Linnenbank heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 impliciet primair ten laste gelegde (met uitzondering van medeplegen);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met als aanvullende, bijzondere voorwaarde een contactverbod met de twee aangevers.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De rechtbank is bij de beoordeling uitgegaan van de volgende feiten.
Op 13 november 2021 hebben de verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte] en een onbekend gebleven man (hierna: medeverdachte/man 2) voor de deur van de woning aan de [adres delict] te Rotterdam ruzie gekregen met twee mannen, de aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] (hierna: respectievelijk aangever [naam slachtoffer 1] en aangever [naam slachtoffer 2] ). Deze ruzie is ontaard in een vechtpartij. Aangever [naam slachtoffer 1] lag/zat op de grond toen de verdachte kwam aanlopen en met een mes meerdere malen met kracht in de rug van aangever [naam slachtoffer 1] heeft gestoken. Daarnaast heeft de verdachte aangever [naam slachtoffer 1] in zijn bil gestoken en in zijn rechterpols, waardoor aangever [naam slachtoffer 1] letsel aan zijn pezen en aan de zenuw van zijn duim heeft opgelopen. Dit letsel is geopereerd door een plastisch chirurg. Eén van de steken in de rug heeft bij hem een klaplong veroorzaakt, waarvoor een drain is ingebracht. Bij een ongecompliceerd beloop wordt de duur van het herstel ingeschat op zes tot acht weken.
Uit het dossier blijkt ook dat aangever [naam slachtoffer 2] verwondingen heeft opgelopen. Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat hij in zijn schouderblad (rug) en op zijn onderarm (pols) verwondingen heeft opgelopen. Beide verwondingen zijn gehecht. De duur van het herstel is bij ongecompliceerd verloop geschat op tien dagen.
4.2.
Feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot doodslag (primair). Niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de dood van aangever [naam slachtoffer 1] .
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op de dood van aangever [naam slachtoffer 1] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van aangever [naam slachtoffer 1] , is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever [naam slachtoffer 1] zou komen te overlijden ten gevolge van het handelen van verdachte. Verdachte is allereerst op aangever [naam slachtoffer 1] afgelopen terwijl aangever [naam slachtoffer 1] op de grond zat en heeft toen, terwijl hij zich met één hand vasthield aan een prullenbak, met kracht meermalen met een mes op de rug van aangever [naam slachtoffer 1] ingestoken. Ook heeft de verdachte meerdere malen een zwaaiende beweging met een mes gemaakt ter hoogte van het hoofd van aangever [naam slachtoffer 1] . Een mes is naar de uiterlijke verschijningsvorm een geschikt middel om iemand van het leven te beroven, ook een klein mes dat de verdachte zegt te hebben gebruikt. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen en slagaders bevinden. Aangever [naam slachtoffer 1] heeft ten gevolge van de messteken een drietal steekwonden opgelopen in de achterzijde van zijn bovenlichaam waarbij óók een long is geraakt.
Voorts heeft de verdachte ook meermalen tegen het hoofd van aangever [naam slachtoffer 1] getrapt, een kwetsbaar onderdeel van het lichaam.
De hiervoor beschreven gedragingen van de verdachte kunnen bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood van aangever [naam slachtoffer 1] , dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan een poging doodslag.
Van het ten laste gelegde medeplegen wordt de verdachte vrijgesproken, omdat het alleen de verdachte is geweest die met een mes aangever [naam slachtoffer 1] heeft gestoken en uit het dossier onvoldoende blijkt dat zijn medeverdachten wetenschap hebben gehad van het mes dat de verdachte jegens aangever [naam slachtoffer 1] heeft gebruikt.
Op basis van het bovenstaande wordt het verweer van de verdediging, dat geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever [naam slachtoffer 1] , verworpen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever [naam slachtoffer 1] . Nu de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen acht, komt zij niet toe aan een bespreking van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
4.3.
Feit 2
4.3.1.
Partiële vrijspraak van ‘medeplegen’ zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs voor medeplegen ontbreekt, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering moet worden vrijgesproken.
4.3.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft, door met een mes in de borstkas bij het schouderblad waar zich vitale organen bevinden en ter hoogte van de keel van aangever [naam slachtoffer 2] te steken, bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever [naam slachtoffer 2] aanvaard, zodat voorwaardelijk opzet op de dood van aangever [naam slachtoffer 2] bewezen kan worden verklaard.
4.3.3.
Beoordeling
Poging doodslag of poging tot zware mishandeling?
De verdachte heeft zwaaiende/snijdende bewegingen gemaakt in de richting van aangever [naam slachtoffer 2] en heeft hem gestoken. Hierdoor heeft aangever [naam slachtoffer 2] verwondingen aan zijn pols en aan zijn rug ter hoogte van zijn schouderblad opgelopen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever [naam slachtoffer 2] . Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer waren gericht op de dood van aangever [naam slachtoffer 2] dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op die dood heeft aanvaard. Zo kan niets worden vastgesteld over de aard en grootte van het mes (de verdachte heeft daarover verklaard dat het slechts een klein mes betrof maar dit mes is niet aangetroffen) en kan ook niet op basis van de camerabeelden worden vastgesteld dat de verdachte met kracht heeft gestoken in de rug van aangever [naam slachtoffer 2] . Dit betekent dat de voor poging tot doodslag benodigde opzet – ook in voorwaardelijke zin – niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde.
Dat ligt anders met betrekking tot het gevolg van zwaar lichamelijk letsel. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [naam slachtoffer 2] als gevolg daarvan zwaar letsel zou oplopen. De rechtbank baseert dit oordeel op het ongecontroleerde zwaaien met een mes in de richting van aangever [naam slachtoffer 2] , waarbij [naam slachtoffer 2] ook daadwerkelijk tweemaal is geraakt door het mes. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad om aangever [naam slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.3.4.
Conclusie
De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 13 november 2021 te Rotterdam alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1] opzettelijk
van het leven te beroven,
- meerdere keren met een mes in
de rug, de pols, en de billen heeft gestoken en terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag/zat en- meerdere zwaaiende, bewegingen met een mes,
in de richting van het hoofd en de
arm heeft gemaakt, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag/zat en- meerdere keren met geschoeide voet tegen het hoofd en de
rug heeft getrapt, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag/zat en
- een of meerdere keren tegen het hoofd heeft geslagen ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 13 november 2021 te Rotterdam alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 2] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een mes in
de rug en de arm heeft gestoken en- meerdere zwaaiende en snijdende bewegingen met een mes, in de richting van de keel en het
bovenlichaam heeft gemaakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
Feit 1, primair:
poging tot doodslag;
Feit 2, impliciet subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
5.2.
Noodweer
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte handelde uit noodweer. Medeverdachte [naam medeverdachte] werd aangevallen door aangever [naam slachtoffer 1] die de agressor was, waardoor medeverdachte [naam medeverdachte] op de grond terecht kwam. De verdachte heeft geprobeerd om aangever [naam slachtoffer 1] en de medeverdachten uit elkaar te halen en hij was bang dat de aangevers hem en zijn medeverdachten iets zouden aandoen. In reactie daarop heeft de verdachte zichzelf en zijn medeverdachten verdedigd door aangever [naam slachtoffer 1] , die de eerste agressor was, te steken met een mes. De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Op basis van het dossier staat vast dat medeverdachte [naam medeverdachte] op enig moment een trappende beweging maakt tegen de benen van aangever [naam slachtoffer 1] . Aangever [naam slachtoffer 1] duwt daarop medeverdachte [naam medeverdachte] hard naar achteren, waardoor deze ten val komt en aangever [naam slachtoffer 1] trappende bewegingen maakt naar medeverdachte [naam medeverdachte] terwijl deze op de grond ligt. Vervolgens duwt aangever [naam slachtoffer 1] ook man 2 naar achteren, waardoor deze eveneens ten val kwam en ook naar man 2 maakt aangever [naam slachtoffer 1] trappende bewegingen terwijl man 2 op de grond ligt. Naar het oordeel van de rechtbank is op dat moment sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de medeverdachten door aangever [naam slachtoffer 1] .
Wanneer aangever [naam slachtoffer 1] vervolgens tijdens het gevecht met man 2 op de grond terechtkomt, maakt de verdachte met kracht, terwijl hij zich daarbij met één hand vasthoudt aan een prullenbak, tot viermaal toe stekende bewegingen in de richting van de rug van aangever [naam slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door een mes als verdedigingsmiddel te kiezen en er daadwerkelijk meermalen mee te steken, terwijl bovendien aangever [naam slachtoffer 1] op de grond lag/zat, de grenzen van de noodzakelijke verdediging ruimschoots heeft overschreden.
Dit klemt te meer omdat de handelingen van de verdachte daarna, als aangever [naam slachtoffer 1] op de grond wordt vastgehouden door man 2 en niet kan wegkomen of opstaan omdat man 2 bovenop hem ligt, er geen sprake meer is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de medeverdachte man 2 door aangever [naam slachtoffer 1] . De handelingen die de verdachte vervolgens tegen aangever [naam slachtoffer 1] verricht, het trappen tegen het hoofd van aangever [naam slachtoffer 1] terwijl deze op de grond ligt, kunnen niet anders worden gezien dan aanvallende handelingen tegen aangever [naam slachtoffer 1] . Ook treedt de verdachte aangever [naam slachtoffer 2] aanvallend tegemoet, terwijl deze zijn uiterste best doet aangever [naam slachtoffer 1] te bevrijden van het geweld van de verdachte en zijn medeverdachten, door met een mes zwaaiende bewegingen te maken in de richting van aangever [naam slachtoffer 2] en waarbij de verdachte aangever [naam slachtoffer 2] raakt bij zijn schouderblad en arm.
Kortom, de medeverdachten werden weliswaar aangevallen door aangever [naam slachtoffer 1] , maar de vergaande wijze van verdediging door de verdachte en zijn aanvallende handelingen daarna, rechtvaardigen geen beroep op noodweer.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
In de vroege ochtend van 13 november 2021 heeft de verdachte geprobeerd slachtoffer [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem meermalen met een mes in zijn rug te steken, waardoor hij onder andere een klaplong en letsel aan zijn pols heeft opgelopen. Ook heeft hij [naam slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd geschopt. Daarnaast heeft hij slachtoffer [naam slachtoffer 2] geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door ook hem te steken. De slachtoffers hebben veel bloed verloren en zijn enkele dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis.
Slachtoffer [naam slachtoffer 1] heeft een operatie aan zijn pols moeten ondergaan. Ter zitting is namens het slachtoffer aangevoerd dat zijn dominante hand blijvend beschadigd is. Het slachtoffer houdt bovendien blijvende littekens aan de steekwonden over.
De verdachte heeft met dit forse geweld op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, maar ook op hun vertrouwen in mensen om zich heen en in de maatschappij. Voorts veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid en onrust bij de slachtoffers en in de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De verdachte heeft niet willen meewerken aan het opstellen van een adviesrapport door een psychiater.
Reclassering Nederland heeft op 30 mei 2022 een rapport over de verdachte opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat sprake is van een beginnend patroon van geweldsdelicten. Als risicofactoren worden het sociale netwerk, middelengebruik, psychosociaal functioneren, huisvesting en financiën genoemd. Deze factoren leiden tot een hoog recidiverisico. Het is noodzakelijk om meer over de persoonlijkheid/psychische gesteldheid van de verdachte te weten te komen om zo de juiste hulpverlening te kunnen inzetten om recidive te voorkomen. Positief is dat de verdachte momenteel inzicht lijkt te hebben in zijn problematiek en dat hij gemotiveerd is om aan zijn toekomst en gedrag te werken. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling, naast een voorwaardelijk strafdeel, als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen/maatschappelijke opvang, een contactverbod met de medeverdachten, meewerken aan middelencontrole, meewerken aan het op orde stellen van zijn financiën en het verkrijgen van inkomen, het zoeken van een eigen woonruimte en het verkrijgen en behouden van dagbesteding. De verdachte heeft aangegeven mee te willen werken aan toezicht en een behandeling en onderzoek.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en weegt deze omstandigheid in strafverzwarende zin mee. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij ter zitting spijt heeft betuigd en inzicht heeft verkregen in de consequenties van zijn handelen en dat zijn spijtbetuiging de rechtbank oprecht voorkomt.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat contactverbod moet worden opgelegd ten aanzien van de slachtoffers in plaats van de medeverdachten zoals geadviseerd door de reclassering.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen van de benadeelde partijen

Vordering benadeelde partij [naam slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.397,61 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar en heeft tevens oplegging van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Gelet op zijn aandeel in het incident – en daarmee de eigen schuld van de benadeelde partij – levert de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Subsidiair geldt dat de onderbouwing van het gevorderde verlies aan arbeidsvermogen ontoereikend is en dat de gevorderde vergoeding voor immateriële schade moet worden gematigd, gelet op uitspraken in soortgelijke zaken.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank op na te noemen punten ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering deels worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Weliswaar kan worden aangenomen dat de benadeelde partij met zijn gedragingen heeft bijgedragen aan het ontstaan van de vechtpartij, maar de reactie daarop van de verdachte, zoals bewezen verklaard, staat daarmee in een dusdanig disproportionele verhouding dat het handelen van de benadeelde partij in het licht van het ontstaan van de schade irrelevant moet worden geacht.
De rechtbank acht de gevorderde kosten voor fysiotherapeutische behandelingen, eigen risico van de zorgverzekering, premie van de zorgverzekering, jas, broek en schoenen, in totaal een bedrag van € 1.201,61, voor toewijzing vatbaar.
De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van haar vordering tot vergoeding van de materiële schade – het verlies van arbeidsvermogen – niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van deze vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek zou een nadere behandeling vereisen, wat een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vergoeding voor deze schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-, zodat de desbetreffende vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 november 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van
€ 6.201,61, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Vordering benadeelde partij [naam benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 246,34 aan (verplaatste) materiële schade.
8.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar en heeft tevens oplegging van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.6.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair is geen sprake van rechtstreekse schade, zodat de vordering moet worden afgewezen en meer subsidiair verzoekt de verdediging de eigen schuld van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] mee te wegen.
8.7.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde schade kan niet worden aangemerkt als verplaatste schade en evenmin is sprake van rechtstreekse schade voortvloeiende uit het onder 1 bewezenverklaarde feit. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.
Vordering benadeelde partij [naam slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 390,45 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.150,- aan immateriële schade.
8.8.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar en heeft tevens oplegging van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.9.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de immateriële schade te matigen, gelet op uitspraken in soortgelijke zaken. Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging geen opmerkingen.
8.10.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank op na te noemen punten ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering deels worden toegewezen.
De rechtbank acht de gevorderde kosten voor de jas, trui, T-shirt, broek, schoenen en eigen risico van de zorgverzekering, totaal een bedrag van € 390,45, voor toewijzing vatbaar.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vergoeding voor deze schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-, zodat de vordering voor zover die ziet op de immateriële schade tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 november 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.11.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.890,45, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de reeds genoemde artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich blijven melden bij Reclassering Nederland, zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde neemt deel aan onderzoek/diagnostiek en zal zich onder ambulante behandeling stellen van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
de veroordeelde zal verblijven in de nog aan te wijzen instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , zolang het openbaar ministerie dit nodig vindt;
de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde heeft een inspanningsverplichting om zijn financiën op orde te stellen en een (legaal) inkomen te verkrijgen, ook als dit betekent dat hij moet deelnemen aan een schuldhulpverleningstraject;
de veroordeelde heeft een inspanningsverplichting een eigen woonruimte te zoeken;
de veroordeelde heeft een inspanningsverplichting om een dagbesteding te hebben en te behouden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 6.201,61 (zegge: zesduizend tweehonderdeen en eenenzestig cent), bestaande uit € 1.201,61 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 2.890,45 (zegge: tweeduizend achthonderdnegentig en vijfenveertig cent),bestaande uit € 390,45 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 6.201,61(hoofdsom,
zegge: zesduizend tweehonderdeen en eenenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 6.201,61 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 66 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 2] te betalen
€ 2.890,45(hoofdsom,
zegge: tweeduizend achthonderdnegentig en vijfenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.890,45 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
38 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juni 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 november 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- die [naam slachtoffer 1] naar de grond heeft gebracht en/of (vervolgens) de voeten en/of de
benen van die op de grond liggende [naam slachtoffer 1] heeft vastgehouden en/of vastgeklemd,
waardoor die [naam slachtoffer 1] niet kon opstaan en/of
- een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in
de rug, de pols, de benen en/of de billen, althans het lichaam, heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag/zat en/of
- een of meerdere zwaaiende, stekende en/of snijdende bewegingen met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van het hoofd, de nek, de
arm en/of de benen heeft gemaakt, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag/zat en/of
- een of meerdere keren met geschoeide voet tegen het gezicht, het hoofd en/of de
rug heeft geschopt/getrapt, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag/zat en/of
- een of meerdere keren tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 november 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde long en/of een beschadigde
duimpees, heeft toegebracht, door een of meerdere keren met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp in de rug en/of de pols, althans het lichaam, te steken
en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 november 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [naam slachtoffer 1] naar de grond heeft gebracht en/of (vervolgens) de voeten en/of de
benen van die op de grond liggende [naam slachtoffer 1] heeft vastgehouden en/of vastgeklemd,
waardoor die [naam slachtoffer 1] niet kon opstaan en/of
- een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in
de rug, de pols, de benen en/of de billen, althans het lichaam, heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag/zat en/of
- een of meerdere zwaaiende, stekende en/of snijdende bewegingen met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van het hoofd, de nek, de
arm en/of de benen heeft gemaakt, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag/zat en/of
- een of meerdere keren met geschoeide voet tegen het gezicht, het hoofd en/of de
rug heeft geschopt/getrapt, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag/zat en/of
- een of meerdere keren tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 13 november 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in
de rug en/of de arm, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of
- een of meerdere zwaaiende, stekende en/of snijdende bewegingen met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van de keel en/of het
bovenlichaam heeft gemaakt en/of
- een of meerdere keren in/op het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen en/of
gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.