ECLI:NL:RBROT:2022:4742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
C/10/635318 / KG ZA 22-215 (voorlopige voorziening) / C/10/635317 / FA RK 22-1905 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging en verlenging van een huisverbod in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2022 uitspraak gedaan over de oplegging en verlenging van een huisverbod aan verzoeker, die betrokken was bij een conflict met zijn achterblijfster. De burgemeester van Rotterdam had op 6 maart 2022 een huisverbod opgelegd aan verzoeker, omdat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de achterblijfster en hun minderjarige zoon. Dit besluit werd later verlengd tot 3 april 2022. Verzoeker heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 maart 2022 werd vastgesteld dat er al jaren sprake was van ruzies en verbaal geweld tussen verzoeker en de achterblijfster, wat culminerend leidde tot een incident op 6 maart 2022 waarbij verzoeker fysiek geweld gebruikte. De voorzieningenrechter oordeelde dat het gevaar nog steeds aanwezig was en dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod had kunnen opleggen en verlengen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen en het beroep werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van rust en veiligheid voor alle betrokkenen, vooral voor de minderjarige zoon.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/635318 / KG ZA 22-215 (voorlopige voorziening)
C/10/635317 / FA RK 22-1905 (beroep)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
wonende te [postcode verzoeker] [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
nu verblijvende te [postcode] [verblijfplaats] , [verblijfadres] ,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigden [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[naam echtgenote], de echtgenote van verzoeker;
[naam minderjarige], het kind van verzoeker,
geboren op [geboortedatum] 2016,
beiden wonende te [postcode verzoeker] [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ;
hierna achterblijvers.

1..Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 6 maart 2022 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
1.2.
Bij vervolgbeschikking van 11 maart 2022 is het contactverbod tussen verzoeker en de minderjarige [naam minderjarige] opgeheven.
1.3.
Bij besluit van 15 maart 2022 heeft verweerder het huisverbod verlengd tot 3 april 2022.
1.4.
Bij brief, die is ingekomen op 17 maart 2022, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten). Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022.
Aanwezig waren:
 verzoeker;
 verweerder, vertegenwoordigd door [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam persoon] .

2..Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

3..Overwegingen

Weergave bestreden besluiten, verzoek en beroep
3.1.
Bij het bestreden besluit van 6 maart 2022 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.2.
Bij het bestreden besluit van 15 maart 2022 heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wth. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.3.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit tot verlenging van het huisverbod te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit. Het beroep strekt ertoe de bestreden besluiten tot oplegging van het huisverbod en tot verlenging van het huisverbod te vernietigen.
Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
3.4.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.5.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
Beoordeling van het beroep
3.7.
Verzoeker voert aan dat geen sprake was van gevaar.
3.8.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
3.9.
De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen.
3.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ten tijde van het opleggen van het huisverbod sprake was van gevaar. Tussen verzoeker en achterblijfster is al jaren sprake van ruzies en verbaal geweld. Door spanningen tussen verzoeker en achterblijfster, waarin ook achterblijfster een rol heeft, onstaat vaak ruzie. Deze ruzies vinden ook plaats in aanwezigheid van de minderjarige zoon van partijen. Op 6 maart 2022 hebben de spanningen tussen verzoeker en achterblijfster geleid tot een incident waarbij door verzoeker fysiek geweld is gebruikt in de vorm van duwen. Achterblijfster is hierdoor in de struiken beland een heeft daarbij letsel aan haar gezicht opgelopen. Gelet hierop was verweerder bevoegd om het huisverbod op te leggen.
3.11.
Daarna beoordeelt de voorzieningenrechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
Omdat er een periode van rust en veiligheid moest komen, achterblijfster het grootste deel van de zorg voor de minderjarige zoon op zich neemt en verzoeker de mogelijkheid heeft om bij zijn familie te verblijven, kon verweerder terecht de belangenafweging maken dat aan verzoeker een huisverbod moest worden opgelegd.
3.12.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
3.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bevoegd was om het huisverbod te verlengen en in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Ten tijde van het verlengen van het huisverbod was de situatie nog niet veranderd. Er waren nog geen veiligheidsafspraken gemaakt en als partijen bij elkaar zouden komen zou de kans bestaan dat het verbale geweld en wellicht ook het fysieke geweld door zou gaan. Het was nog steeds van groot belang dat er rust en veiligheid zou ontstaan voor verzoeker, achterblijfster en de minderjarige.
3.14.
Tenslotte moet beoordeeld worden of er op dit moment aanleiding bestaat om het huisverbod op te heffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervoor op dit moment geen aanleiding bestaat. Het gevaar is nog niet geweken, er moet rust komen voor verzoeker, achterblijfster en de minderjarige en er moet hulpverlening voor hen worden opgestart.
3.15.
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
3.16.
Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
3.17.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. D.I. Hendriks-van Wel, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. A.F.H. Domenie, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: