ECLI:NL:RBROT:2022:4735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
KTN-9751026_02062022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen voor kinderopvang met hoofdelijkheid van gedaagden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.F.B. Hersman, en twee gedaagden, waarvan de eerste niet heeft gereageerd en de tweede zelf procedeert. De eiseres vordert betaling van openstaande facturen voor kinderopvang van de pleegdochter van de gedaagden, die in 2019 een overeenkomst met haar heeft gesloten. De gedaagden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de hoofdsom van € 2.054,14, rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde 2 heeft verweer gevoerd, maar de kantonrechter oordeelt dat beide gedaagden aansprakelijk zijn, omdat zij in gemeenschap van goederen waren getrouwd ten tijde van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden in verzuim zijn geraakt en dat de wettelijke rente kan worden toegewezen. De vordering voor buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat een kosteloze aanmaning is verzonden. De proceskosten zijn toegewezen aan de eiseres, die grotendeels in het gelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 9751026 \ CV EXPL 22-1096
datum uitspraak: 2 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.F.B. Hersman,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

woonplaats: [woonplaats gedaagde 1] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
die niet heeft gereageerd,
en

2..[gedaagde 2]

woonplaats: [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van [eiseres] van 8 maart 2022, met bijlagen;
  • het antwoord van [gedaagde 2] , met bijlagen;
  • de brief van de rechtbank 22 maart 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van [eiseres] van 28 maart 2022, met bijlage.
1.2.
Op 4 mei 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Microsoft Teams.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in 2019 met [eiseres] een overeenkomst gesloten voor kinderopvang van hun pleegdochter [naam pleegdochter] . De ingangsdatum van de plaatsing volgens de overeenkomst was 18 februari 2019 en de einddatum 20 oktober 2020.
2.2.
De factuur met factuurdatum 11 augustus 2020 en de factuur met factuurdatum 11 september 2020 voor de kinderopvang in september en oktober 2020 zijn onbetaald gebleven. De facturen zijn gericht aan [gedaagde 1] . Op 14 december 2020 is er een aanmaning gestuurd naar [gedaagde 1] . Op 28 januari 2022 is er een brief aan [gedaagde 2] gestuurd over de openstaande facturen.
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren getrouwd in gemeenschap van goederen en zijn per 23 december 2020 gescheiden.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] eist samengevat:
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 2.498,07, te vermeerderen met rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 2.054,14, rente van € 60,18 (berekend tot en met de datum van de dagvaarding, 8 maart 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 383,75.
3.2.
[eiseres] baseert haar eis op het volgende. [eiseres] heeft in de maanden september en oktober 2020 de kinderopvang voor [naam pleegdochter] verzorgd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hiervoor niet betaald en zijn daartoe wel verplicht volgens de overeenkomst die zij beiden hebben gesloten.
3.3.
[gedaagde 2] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren getrouwd en hebben samengewoond tot 4 november 2019. Op dat moment heeft [gedaagde 2] de gezamenlijke woning verlaten. De pleegzorgovereenkomst van [gedaagde 2] voor [naam pleegdochter] is per 18 november 2019 beëindigd. Na die tijd heeft [gedaagde 2] geen contact meer gehad met [naam pleegdochter] . [naam pleegdochter] is bij [gedaagde 1] blijven wonen. [gedaagde 1] ontving voor de maanden september en oktober 2020 de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst op zijn persoonlijke rekening. Daarnaast heeft [gedaagde 1] een tegemoetkoming van de overheid in verband met de sluiting van de kinderopvang vanwege corona en een bijdrage voor de pleegzorg op zijn privérekening ontvangen. [gedaagde 2] vindt het daarom niet redelijk dat zij de twee facturen zou moeten betalen.
3.4.
[gedaagde 1] heeft geen verweer gevoerd.

4..De beoordeling4.1. [gedaagde 1] is niet verschenen in de procedure en tegen hem is verstek verleend.

Aangezien [gedaagde 2] wel in de procedure is verschenen, zal op grond van artikel 140 lid 3 Rv tussen alle partijen één vonnis worden gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Hoofdsom
4.2.
Vast staat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in 2019 met [eiseres] een overeenkomst hebben gesloten voor kinderopvang van hun pleegdochter [naam pleegdochter] . [eiseres] heeft de kinderopvang van [naam pleegdochter] tot aan haar vierde verjaardag, 20 oktober 2020, verzorgd. Voor de opvang van [naam pleegdochter] in september en oktober 2020 is niet betaald.
4.3.
Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de overeenkomst gezamenlijk hebben gesloten en in september en oktober 2020 nog in gemeenschap van goederen getrouwd waren, kunnen zij beiden worden aangesproken door [eiseres] . Dat [gedaagde 1] degene is die in de maanden september en oktober 2020 de kinderopvangtoeslag op zijn privérekening heeft ontvangen, leidt er juridisch niet toe dat [eiseres] haar vordering niet op [gedaagde 2] kan verhalen. Dat [gedaagde 1] een tegemoetkoming van de overheid in verband met de sluiting van de kinderopvang vanwege corona en een bijdrage voor de pleegzorg op zijn privérekening heeft ontvangen, maakt dat ook niet anders. Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] is dus aansprakelijk voor betaling van de hoofdsom van € 2.054,14.
4.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de vordering. Dat betekent dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] voor het geheel aansprakelijk is. Als een van beiden de volledige vordering betaalt, is de ander gehouden om zijn/haar deel van de schuld aan de betaler te vergoeden.
Rente
4.5.
De wettelijke rente kan worden toegewezen over de periode dat de schuldenaar in verzuim is geweest. [1] Verzuim treedt in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. [2] Verzuim treedt zonder ingebrekestelling in wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen. [3]
4.6.
Op de twee facturen van [eiseres] staat dat het factuurbedrag omstreeks het einde van de maand automatisch wordt afgeschreven van de bankrekening van de geadresseerde. Omdat die afschrijving niet is gelukt, had de betaling op een andere manier verricht moeten worden, uiterlijk voor het einde van de maand waarin de factuur is verstuurd. Vanaf de eerste dag van de daarop volgende maand is [gedaagde 1] in verzuim geraakt.
4.7.
Omdat de facturen niet aan [gedaagde 2] zijn gericht en [gedaagde 2] onweersproken heeft gesteld dat zij al vanaf november 2019 niet meer op hetzelfde adres als [gedaagde 1] woonde en ook niet meer de zorg droeg over [naam pleegdochter] , is [gedaagde 2] niet op hetzelfde moment als [gedaagde 1] in verzuim geraakt. De brief van 28 januari 2022 die aan [gedaagde 2] is gericht, noch de dagvaarding kan worden gezien als een aanmaning in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW, nu daarin geen redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld. [gedaagde 2] is derhalve geen wettelijke rente verschuldigd geworden.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96, zesde lid BW is verzonden.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] krijgen voor het grootste deel ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 254,85 aan dagvaardingskosten inclusief btw, € 365,- aan griffierecht en € 374,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 187,-). Dit is totaal € 993,85. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling hiervan.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.10.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.054,14;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.274,28 vanaf 1 september 2020 tot de dag van volledige betaling en over een bedrag van € 779,86 vanaf 1 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] tot vandaag vastgesteld op € 993,85;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. van den Wildenberg en in het openbaar uitgesproken door mr. G.A.F.M. Wouters.
48996/24134

Voetnoten

1.Artikel 6:119 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 6:82 lid 1 BW.
3.Artikel 6:83 sub a BW.