ECLI:NL:RBROT:2022:468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
629841 / HA RK 21-1384
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. drs. E.B.J. van Elden, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was gegrond op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter tijdens een zitting op 25 november 2021, waarbij de verzoeker aanwezig was. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 3 december 2021, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend. De wrakingskamer overwoog dat de termijn voor het indienen van een wrakingsverzoek, zoals vereist door artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, ruimschoots was overschreden. De verzoeker had aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege zijn dagelijkse werkzaamheden en het feit dat hij geen professionele procespartij was. De rechtbank oordeelde echter dat de verzoeker, gezien zijn eerdere ervaring met wrakingsprocedures, had moeten begrijpen dat hij het verzoek eerder had moeten indienen. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en wees alle verzoeken om nader onderzoek af, omdat het wrakingsverzoek niet inhoudelijk kon worden beoordeeld door de te late indiening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 629841 / HA RK 21-1384
Beslissing van 21 januari 2022
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. drs. E.B.J. van Elden, rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Ter zitting van 25 november 2021 is door de rechter behandeld de bestuursrechtelijke beroepsprocedure van verzoeker tegen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (hierna: de Minister). Die procedure draagt als kenmerk ROT 20/6585.
1.2.
Bij brief van 3 december 2021 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
1.3.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
1.4.
Verzoeker en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. Aan de vertegenwoordiger van de Minister is kennis gegeven van de indiening van het wrakingsverzoek en de zitting van de wrakingskamer.
1.5.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.6.
Ter zitting van 13 januari 2022, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, de rechter, alsmede mr. M. van Leyenhorst namens de Minister. Verzoeker en de rechter hebben ieder hun standpunt nader toegelicht. Ter zitting heeft de rechter overgelegd de door de griffier ter zitting van 25 november 2021 gemaakte aantekeningen.
1.7.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
  • de spoedverzoeken van verzoeker, gedateerd 19 december 2021, 22 december 2021, en 24 december 2021;
  • het aangevuld verzoek tot wraking, gedateerd 3 januari 2022.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden – zoals artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht vereist.
2.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op 25 november 2021. Verzoeker was op die zitting tegenwoordig en heeft bij die gelegenheid kennis genomen van die uitlatingen, gedragingen en beslissingen.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich immers voorgedaan ter zitting van (donderdag) 25 november 2021, terwijl het verzoek tot wraking eerst is ingediend op (vrijdag) 3 december 2021.
2.3.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de hiervoor bedoelde termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat de tijd die verstreken is, niet onacceptabel lang is. Verzoeker is geen professionele procespartij of advocaat. Hij heeft een baan en dagelijkse werkzaamheden. In de periode tussen de zitting en het indienen van het wrakingsverzoek was ook een weekend begrepen. In het verzoek moeten alle gronden voor wraking tegelijk naar voren worden gebracht. Aan het indienen van het verzoek gaat ook een afweging vooraf, met name de vraag of het wel of niet een reëel verzoek is. Dat vergt bedenktijd, evenals tijd voor het uitwerken en uitschrijven van het verzoek. Dat verklaart het tijdsverloop tussen zitting en indienen van het verzoek.
2.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer had echter ook binnen deze context van verzoeker mogen worden verwacht dat hij het verzoek tot wraking eerder na de zitting van 25 november 2021 zou doen. Het indienen van het verzoek na negen dagen kan niet worden aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”. Verzoeker is weliswaar geen professionele procespartij of rechtsbijstandverlener, maar hij is – mede gezien zijn eerdere wrakingsverzoek – niet onbekend met de wrakingsprocedure. Daarbij komt dat het kort na de zitting weekend was en verzoeker niet heeft aangegeven dat hij toen voor het beraad en vervolgens opstellen van zijn verzoek geen tijd heeft gehad.
Onder die omstandigheden komt het verlopen van een door de wetgever heel beperkt gestelde termijn voor rekening en risico van verzoeker.
2.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.
2.6.
Verzoeker heeft zowel schriftelijk als ter zitting de wrakingskamer gevraagd nader onderzoek te doen naar hetgeen precies bij de behandeling van het beroepschrift is voorgevallen ter zitting. Ook heeft hij verzocht zich nader te mogen uitlaten over de zittingsaantekeningen die tijdens de zitting van de wrakingskamer ter hand zijn gesteld. De wrakingskamer wijst alle gedane verzoeken, in alle vormen, af. Nog los van de vraag of en in hoeverre de wrakingskamer de (wettelijke) bevoegdheden bezit om aan de onderzoeksverzoeken te (kunnen) voldoen, kan nader onderzoek tot niets leiden in dit geval. Immers, het wrakingsverzoek wordt niet inhoudelijk beoordeeld, omdat het te laat is ingediend.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. E.B.J. van Elden.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. M. Fiege en
mr. drs. J. van den Bos, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door
mr. drs. J. van den Bos in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.