ECLI:NL:RBROT:2022:467

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/3860
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds geweldsmisdrijven wegens gebrek aan opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, welke door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven is afgewezen. De afwijzing vond plaats op basis van de stelling dat er geen sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, zoals gedefinieerd in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De rechtbank heeft op 26 januari 2022 geoordeeld dat de Commissie in redelijkheid tot deze afwijzing heeft kunnen komen. Eiser had aangevoerd dat hij als kind jarenlang was mishandeld door zijn moeder, die een narcistische persoonlijkheid had. Hij stelde dat de gedragingen van zijn moeder, waaronder automutilatie en bedreigingen van zelfmoord, als geweldsmisdrijven moesten worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde echter dat de gedragingen van de moeder niet voldeden aan de criteria van een geweldsmisdrijf zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag niet alleen op de gevolgen voor eiser, maar ook op het opzettelijke karakter van de gedragingen van zijn moeder moest worden gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de Commissie de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de gebeurtenissen niet als strafbare feiten konden worden gekwalificeerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. P. van Baaren,
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder,

gemachtigde: A. Hepping.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij verweerder op 29 juli 2020 een aanvraag voor een uitkering uit het schadefonds gedaan. Hij geeft daarin aan dat hij als kind jarenlang is mishandeld door zijn moeder, bij wie sprake is van een narcistische persoonlijkheid. Bij de aanvraag heeft eiser zijn persoonlijke relaas toegevoegd waarin hij uitgebreid vertelt over hetgeen hem is overkomen in zijn jeugd en hem nog steeds overkomt.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf zoals artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) omschrijft. Volgens verweerder komt uit de aard van de gedragingen van de moeder van eiser onvoldoende naar voren dat deze gedragingen opzettelijk gericht zijn geweest op het beschadigen van eiser. Daarbij merkt verweerder op dat bij de beoordeling de nadruk ligt op het opzettelijke karakter van de gedragingen van de moeder van eiser en daarmee de vraag of de gedragingen binnen het strafrecht vallen, en niet zozeer op het uiteindelijke effect op eiser als slachtoffer daarvan, hoe ingrijpend de gevolgen ook voor eiser zijn.
Verweerder beschikt ook niet over voldoende informatie om de opgave aannemelijk te maken, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Uit de medische informatie die eiser heeft overgelegd blijkt niet dat zijn klachten een causaal verband hebben met het handelen van zijn moeder. Een eigen verklaring van eiser is – als dat het enige is – onvoldoende. Ten aanzien van de stalking, overweegt verweerder dat eiser contact heeft opgenomen met de politie om daarvan aangifte te doen, maar uiteindelijk geen aangifte heeft gedaan.
3.
Eiser voert aan dat de wijze waarop zijn moeder met hem als kind is omgegaan, kan worden geschaard onder het kopje ‘geweldsmisdrijven’ en/ of anderszins aanspraak rechtvaardigt op een uitkering uit het fonds op grond van beleid of nieuw te creëren beleid. Verweerder verstrekt nu immers ook uitkeringen aan kinderen die huiselijk geweld tussen ouders hebben waargenomen, zonder dat dit tegen het kind zelf is gericht. Naar de mening van eiser zijn de feiten, dat een moeder zichzelf snijdt in het bijzijn van haar kind, een moeder een kind uitlegt dat zij zelfmoord gaat plegen en een moeder een kind stelselmatig pest vergelijkbaar met de situatie waarbij een kind huiselijk geweld tussen ouders waarneemt. Daarom zou eiser dus wel een uitkering uit het fonds moeten ontvangen.
4.
Op grond van artikel 3 van de Wsg kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
5. In geschil is of wat eiser is overkomen een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf oplevert, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2019 (hierna: Beleidsregels) toegepast. In de Beleidsregels staat dat met een geweldsmisdrijf wordt bedoeld een in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld misdrijf (of strafbare poging daartoe), waarbij tegen een persoon geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Als een voorval niet als misdrijf strafbaar is gesteld in het Wetboek van Strafrecht, dan levert dit dus geen geweldsmisdrijf op in de zin van artikel 3 van de Wsg.
6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen met de overweging dat uit hetgeen eiser heeft aangevoerd niet is gebleken dat sprake is van een geweldsmisdrijf. Dat de moeder van eiser zichzelf in het bijzijn van eiser automutileerde, hem heeft uitgelegd dat zij zelfmoord wilde plegen en hem stelselmatig pestte, is natuurlijk vreselijk voor eiser, maar het betreffen geen gedragingen die in het Wetboek van Strafrecht zijn neergelegd als strafbaar gesteld misdrijf en het zijn dus geen geweldsmisdrijven in de zin van artikel 3 van de Wsg.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de gebeurtenissen die hem zijn overkomen vergelijkbaar zijn met de situatie waarbij een kind getuige is van huiselijk geweld tussen ouders, op grond waarvan hem wel een uitkering uit het fonds zou moeten worden toegekend. Huiselijk geweld cq. mishandeling is immers een strafbaar gesteld misdrijf in de zin van het Wetboek van Strafrecht en dus een geweldsmisdrijf. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat hij de regels heeft opgerekt door ook de getuige van een dergelijk geweldsmisdrijf toe te laten tot het fonds. De gebeurtenissen zoals omschreven door eiser zijn evenwel, hoe vreselijk ook, geen geweldsmisdrijven. Daarmee heeft verweerder in redelijkheid, overeenkomstig zijn beleid, hetgeen eiser is overkomen anders kunnen behandelen dan een kind dat getuige is van huiselijk geweld. Verweerder is vrij keuzes te maken en grenzen te stellen in zijn beleid, zolang die objectief uitgevoerd kunnen worden.
8. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering uit het schadefonds in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. van Dijk-Goedhart, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
26 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.