Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 8 maart 2021, met producties 1 tot en met 25,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4,
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 10 juni 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast,
- de brief van 8 september 2021 aan de zijde van [eiseres] , met producties 26 tot en met 32,
- de akte overleggen producties van 14 september 2021 aan de zijde van Stedin, met producties 5 tot en met 12,
- de mondelinge behandeling van 30 september 2021, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt,
- de spreekaantekeningen van mrs. [eiseres] en Hartman.
2..De feiten
- Anders dan de gebruikelijke 8 tot 10 weken duurde het vergunningentraject voor de aansluiting in dit geval 15 weken, wat bijna de gehele wettelijke termijn voor de realisatie van de aansluiting betreft. Overheidsmaatregelen (zoals thuiswerken en tegelijkertijd thuisonderwijs geven), die ook voor ambtenaren gelden, hebben hier mogelijk een rol in gespeeld;
- Stedin is afhankelijk geweest van een onderzoeksbureau voor het uitvoeren van een bodemonderzoek, van Siemens voor de levering van de voor de realisatie vereiste schakelaar en van de aannemer voor het inplannen van de aansluitwerkzaamheden.
4..De beoordeling
De aansluitingstermijn en overmacht
‘tenzij de netbeheerder niet in redelijkheid kan worden verweten dat hij de aansluiting niet binnen de genoemde termijn heeft gerealiseerd’, terwijl een dergelijke overmachtbepaling in lid 4 sub a ontbreekt. Indien het de bedoeling van de wetgever zou zijn geweest om deze overmachtbepaling ook van toepassing te laten zijn op aansluitingen tot 10 MVA, dan had het voor de hand gelegen dat ook in artikel 23 lid 4 sub a een dergelijke expliciete ‘tenzij’-clausule zou zijn opgenomen. Daar is echter geen sprake van. Het is dan ook niet logisch dat in de privaatrechtelijke rechtsverhouding niettemin het algemene leerstuk van overmacht op een ‘sub a-situatie’ van toepassing zou zijn, zoals Stedin heeft bepleit. Overmacht als bedoeld in artikel 6:75 BW heeft namelijk een ruimer bereik dan de in artikel 23 lid 4 sub b Ew opgenomen overmachtbepaling, waardoor een beroep op overmacht in een ‘sub a-situatie’ dus eerder kans van slagen zou hebben dan in de ‘sub b-situatie’ waarin expliciet in een specifieke overmachtbepaling is voorzien. Gelet op de systematiek van artikel 23 lid 4 Ew ligt het niet voor de hand dat de wetgever dit heeft bedoeld.
€ 36.190,89 +