ECLI:NL:RBROT:2022:4663

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
10/730077-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting en verduistering, veroordeling voor mishandeling met taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder oplichting, verduistering en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van oplichting en verduistering van de aangeefsters, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de pin- en zendmastgegevens niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichtingshandelingen vast te stellen. Ook de verdenking van medeplichtigheid aan witwassen kon niet worden bewezen, waardoor de verdachte ook hiervoor werd vrijgesproken.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan mishandeling van de medeverdachte. De mishandeling vond plaats in de periode van 27 juni 2019 tot en met 10 maart 2020, waarbij de verdachte de medeverdachte meermalen in het gezicht heeft geslagen en met een telefoon heeft geslagen. De rechtbank heeft een taakstraf van 60 uren opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geen voorwaardelijk strafdeel opgelegd, omdat zij van mening was dat de ernst van de feiten dit niet rechtvaardigde.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, maar omdat de verdachte van de meeste feiten werd vrijgesproken, zijn deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de benadeelde partijen in de kosten van hun vorderingen veroordeeld, die op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/730077-20
Datum uitspraak: 13 juni 2022
Tegenspraak (279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaaktegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
raadsman mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uur.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 3 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Vrijspraak feiten 1 en 2
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de aangeefster [naam aangeefster 1] (hierna: [naam aangeefster 1]) in het bijzijn van de verdachte door de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte]) is gedwongen om geld te pinnen en om haar telefoon en pinpas af te geven. Daarnaast heeft de verdachte volgens de pin- en zendmastgegevens de pinpas en de telefoon van [naam aangeefster 1] in haar bezit gehad en hiermee geld gepind in Amsterdam. Ook was zij bij een pintransactie in Utrecht. Bewezen kan worden dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam medeverdachte] en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en diefstal met valse sleutel.
Beoordeling
Vaststaat dat [naam aangeefster 1] in februari 2020 door [naam medeverdachte] is gedwongen om geld te pinnen en haar bankpas en telefoon af te geven. Ook staat vast dat in maart 2020 de [naam medeverdachte] [naam aangeefster 1] heeft gedwongen om haar bankpas en telefoon aan hem af te staan waarna vervolgens met die bankpas geldbedragen zijn opgenomen.
De vraag is of de verdachte medepleger is geweest bij die handelingen. Op basis van het dossier kan de rechtbank die vraag niet beantwoorden. De pin- en zendmastgegevens zouden een aanwijzing kunnen zijn van de betrokkenheid van de verdachte. Die gegevens zijn echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat tussen de verdachte en [naam medeverdachte] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking die gericht was op de aan haar verweten feiten. Omdat andere concrete aanwijzingen ontbreken, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken voor de feiten 1 en 2.
Voor zover de verdenking onder feit 2 ziet op de diefstal met valse sleutel in vereniging jegens de aangeefster [naam aangeefster 2] (hierna: [naam aangeefster 2]) wordt met de officier van justitie en de verdediging geoordeeld dat die verdenking niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4.
Vrijspraak feit 3 subsidiair
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat op 6 maart 2020 geld van [naam aangeefster 2] is overgemaakt naar de bankrekening van [naam aangeefster 1], waarna het vrijwel onmiddellijk is gepind. Op dat moment straalden de telefoon van de verdachte en die van [naam aangeefster 1] een zendmast aan in de buurt van de pinautomaat. Gelet hierop kan de medeplichtigheid aan oplichting wettig en overtuigend bewezen worden.
Beoordeling
Aan de hand van de pin- en zendmastgegevens kan niet met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte op 6 maart 2020 de beschikking had over de bankpas van [naam aangeefster 1] en dat zij aanwezig was bij de pintransactie. Daarom is evenmin komen vast te staan dat zij die bankpas, met pincode, aan een derde heeft gegeven die vervolgens het geld van de rekening heeft gehaald. Ook van dit feit moet de verdachte dus worden vrijgesproken.
4.5.
Vrijspraak feiten 5 en 6
Standpunt officier van justitie
Op basis van de aangifte van [naam medeverdachte] en de rekeningafschriften kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich wederrechtelijk geld van [naam medeverdachte] heeft toegeëigend, zoals haar verweten onder feit 5. Zij beschikte over de bankpas, terwijl zij enkel toestemming had om de vaste lasten van [naam medeverdachte] te betalen. Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het witwassen van een geldbedrag van de aangever [naam aangever] (feit 6). Het geldbedrag is op de rekening van [naam medeverdachte] gestort en kort daarna gepind met zijn bankpas. Omdat de verdachte toen beschikte over die pas kan de verdenking worden bewezen.
Beoordeling
Ten aanzien van feit 5 blijkt uit de aangifte van [naam medeverdachte] dat hij zijn pinpas en pincode aan de verdachte heeft gegeven om zijn vaste lasten te betalen. In de tenlastegelegde periode hadden zij een relatie. Uit de rekeningafschriften blijkt dat meermalen geldbedragen zijn overgeboekt naar de rekening van de verdachte. [naam medeverdachte] stelt hiervoor niet steeds toestemming te hebben gegeven. De relatie tussen [naam medeverdachte] en de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in aanmerking genomen, is enkel de verklaring van [naam medeverdachte] dat er geen toestemming was voor bepaalde transacties onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de verdachte zich de bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Gelet hierop komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de onder feit 5 tenlastegelegde verduistering. De verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken.
Wat betreft feit 6 staat vast dat op 11 juni 2020 een bedrag van € 10.660,93 is gestort op de rekening van [naam medeverdachte] en dat dit diezelfde dag met zijn bankpas is gepind in Amsterdam. De vraag die moet kunnen worden beantwoord is of de verdachte toen nog de bankpas in bezit had. Het antwoord hierop kan echter niet uit het dossier worden opgemaakt. De laatste overboeking van de rekening van [naam medeverdachte] naar de verdachte heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020. Wat er daarna met de bankpas is gebeurd, is niet komen vast te staan. Niet kan dan ook worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de bankpas van [naam medeverdachte] aan een derde beschikbaar heeft gesteld die vervolgens op 11 juni 2020 het geld van de rekening heeft gepind. De verdachte moet dus ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 27 juni 2019 tot en met 10 maart 2020 te Amsterdam en Rotterdam [naam medeverdachte] heeft mishandeld door die [naam medeverdachte]
- meermalen in het gezicht te slaan en/of te stompen en- met een telefoon in het gezicht te slaan en- te schoppen en/of trappen tegen het gezicht/hoofd en
- een lachgastank tegen het hoofd te gooien en
- te bijten in zijn borst
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op: mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een langere periode het slachtoffer meermalen en op verschillende manieren mishandeld. Het slachtoffer is onder andere met een telefoon in zijn gezicht geslagen. Ook heeft de verdachte een lachgastank naar het hoofd van het slachtoffer gegooid. Met dit gedrag heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en het geestelijk welzijn van het slachtoffer. De rechtbank rekent de verdachte dit aan.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 april 2022 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Verder is het rapport van Reclassering Nederland van 4 maart 2021 gelezen.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank een werkstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur daarvan is gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een mishandeling begaan met een slagwapen uitgegaan van een werkstraf voor de duur van 120 uur. De rechtbank zal deze werkstraf matigen, gelet op het tijdsverloop. Anders dan door de reclassering is geadviseerd ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. Deze straf komt aanzienlijk lager uit dan de eis, omdat de rechtbank minder feiten bewezen vindt dan de officier van justitie.

8..Vorderingen benadeelde partijen

Vordering schadevergoeding [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.733,40 aan materiële schade.
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten 1 en 2 zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Vordering schadevergoeding [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] ter zake van de onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.454,94 aan materiële schade.
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van feit zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Vordering schadevergoeding [naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 3] ter zake van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 9.391,98 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van feit 5 zal de benadeelde partij in de vordering voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Hoewel een bewezenverklaring is gevolgd voor feit 4 zal de benadeelde partij ook voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze vordering, voor zover die al betrekking heeft op de mishandeling, is onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
zestig (60) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
dertig (30) dagen;
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 3], [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Gregoor, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 8 maart 2020 te Rotterdam en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam aangeefster 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
- de afgifte van een bankpas en/of een telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam aangeefster 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of
- het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een pincode/cijfercombinatie en/of
- het pinnen van één of meer geldbedragen voor verdachte en/of haar mededader(s) en/of
- het afsluiten van een telefoonabonnement en/of het vervolgens aan haar, verdachte en/of haar mededader(s), afstaan van de bijbehorende telefoon,
door te zeggen tegen die [naam aangeefster 1] dat zij die [naam aangeefster 1] het geld terug zal/zullen terugbetalen en/of dat er mensen achter haar/hen aanzitten en/of dat zij schulden heeft/hebben en/of dat haar/hun telefoon kapot is;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 8 maart 2020 te Rotterdam en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [naam aangeefster 1], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten
- het afgeven van haar bankpas en/of telefoon en/of
- het ter beschikking stellen van haar bankgegevens, te weten een pincode/cijfercombinatie behorende bij haar bankpas en/of
- het pinnen van één of meer geldbedragen voor verdachte en/of haar mededader(s) en/of
- het afsluiten van een telefoonabonnement en/of het vervolgens aan verdachte en/of haar mededader(s) afstaan van de bijbehorende telefoon,
door
- die [naam aangeefster 1] op boze toon op te dragen bovengenoemde handelingen te verrichten en/of
- het psychische overwicht dat verdachte en/of haar mededader(s) had(den) over haar en/of
- tegen haar te zeggen dat zij haar geld terug zou krijgen en/of dat er anders meiden op haar afgestuurd zouden worden;
art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 6 maart 2020 te Amsterdam en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangeefster 1] en/of [naam aangeefster 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte, en/of haar mededader(s), zulks nadat zij, verdachte, en/of zijn mededader(s), die/dat weg te nemen geldbedragen onder haar/hun bereik had(den) gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas toebehorende aan die [naam aangeefster 1], althans aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) tot welke gebruik zij, verdachte en/of haar mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 06 maart 2020 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam aangeefster 2] heeft bewogen tot de afgifte betaling van een of meer geldbedragen door valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- die [naam aangeefster 2] te benaderen via Whatsapp-berichten en/of
- zich voor te doen als dochter van die [naam aangeefster 2] en/of
- aan te geven dat die dochter een (spoedeisend) financieel probleem had of een probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of
- ( vervolgens) die [naam aangeefster 2] om (financiële) hulp te verzoeken om (per omgaand) een of meer rekeningen te betalen, en/of
- ( tevens) daarbij aan te geven dat die [naam aangeefster 2] dat geld na het voorschieten/betalen direct terugbetaald zou krijgen en/of
- die [naam aangeefster 2] (nadere) instructies te geven om geld over te maken naar een of meer door verdachte opgegeven bankrekeningnummer(s), waardoor die [naam aangeefster 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n)
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 06 maart 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam aangeefster 2] heeft/hebben bewogen tot de afgifte betaling van een of meer geldbedragen door valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- die [naam aangeefster 2] te benaderen via Whatsapp-berichten en/of
- zich voor te doen als dochter van die [naam aangeefster 2] en/of
- aan te geven dat die dochter een (spoedeisend) financieel probleem had of een probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of
- ( vervolgens) die [naam aangeefster 2] om (financiële) hulp te verzoeken om (per omgaand) een of meer rekeningen te betalen, en/of
- ( tevens) daarbij aan te geven dat die [naam aangeefster 2] dat geld na het voorschieten/betalen direct terugbetaald zou krijgen en/of
- die [naam aangeefster 2] (nadere) instructies te geven om geld over te maken naar een of meer door verdachte opgegeven bankrekeningnummer(s),
waardoor die [naam aangeefster 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n)
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 06 maart 2020 te Amsterdam althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door te beschikken over bankrekeninggegevens en/of een pinpas met bijbehorende pincode, behorende bij de/een bankrekening van [naam aangeefster 1] en/of door de pinpas met bijbehorende pincode van [naam aangeefster 1] beschikbaar te stellen aan die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), waardoor het geld dat door voornoemde [naam aangeefster 2] werd overgemaakt naar de bankrekening van die [naam aangeefster 1] middels een of meer pintransacties kon worden opgenomen;
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot en met 10 maart 2020 te Amsterdam en/of Rotterdam [naam medeverdachte] heeft mishandeld door die [naam medeverdachte]
- meermalen in het gezicht te slaan en/of te stompen en/of
- met een telefoon, althans met een hard voorwerp, in het gezicht te slaan en/of
- te schoppen en/of trappen in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of
- een lachgastank, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd te gooien en/of
- te bijten in zijn borst, althans bovenlichaam;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 1 maart 2020 tot en met 20 mei 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam medeverdachte], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld en/of goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door het in bruikleen hebben, althans beheren van de pinpas met bijbehorende pincode van de bankrekening van die [naam medeverdachte], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
6.
Één of meer onbekend gebleven persoon/personen op of omstreeks 11 juni 2020 te Hertme, althans in Nederland, van een geldbedrag (te weten 10.660,93 euro), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben omgezet en/of gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl die onbekend gebleven persoon/personen wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 juni 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven persoon/personen bankpas met bijbehorende pincode en/of bankrekeningnummer t.n.v. [naam medeverdachte] beschikbaar te stellen;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht