ECLI:NL:RBROT:2022:465

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
9323249
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit leaseovereenkomst met hoofdelijkheid van gedaagden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een vennootschap onder firma (gedaagde 1) met haar vennoten (gedaagde 2 en gedaagde 3). De eiseres vorderde een bedrag van € 17.555,94 aan gedaagden, voortvloeiend uit een leaseovereenkomst voor een Opel Movano, die op 12 januari 2015 was aangegaan. De eiseres stelde dat gedaagde 1 de verplichtingen uit de leaseovereenkomst niet correct was nagekomen en dat er een verschil was tussen de verschuldigde bedragen en de betalingen die gedaagde 1 had gedaan.

De procedure begon met een dagvaarding op 22 maart 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord en verschillende stukken van beide partijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe overeenkomst tot stand was gekomen tussen eiseres en gedaagde 1, en dat de afrekening op basis van de oude overeenkomst moest plaatsvinden. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde 1 gebruik had gemaakt van de bestelbus op basis van de oorspronkelijke leaseovereenkomst en dat er een herberekening van de vordering moest plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat gedaagde 1, gedaagde 2 en gedaagde 3 hoofdelijk moesten worden veroordeeld tot betaling van € 13.810,90 aan eiseres, vermeerderd met rente. De kosten van de procedure werden door beide partijen zelf gedragen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en is een voorbeeld van de toepassing van verbintenissenrecht in een civiele procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9323240 CV EXPL 21-22892
uitspraak: 28 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
handelend onder de naam
[handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Maastricht,
tegen
de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
en haar vennoten:
[gedaagde 2]en
[gedaagde 3],
beiden wonende te [woonplaats gedaagden 2 en 3] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. Chr.E. Pfeiffer te Hellevoetsluis.
Eiseres wordt hierna ‘ [eiseres] ’ genoemd en gedaagden gezamenlijk ‘ [gedaagde 1] ’. Als (ook) de vennoten van [gedaagde 1] worden bedoeld blijkt dit uit de tekst.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met bijlagen van 22 maart 2021;
  • de conclusie van antwoord met bijlagen van 4 mei 2021;
  • het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2021 waarin de zaak is doorverwezen naar de kantonrechter in Rotterdam;
  • het vonnis van 19 juli 2021 waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bepaald;
  • de brieven met aanvullende stukken van [eiseres] van 23 en 30 september 2021;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 6 oktober 2021;
  • de akte met bijlagen van [eiseres] van 2 november 2021;
  • de akte van [gedaagde 1] van 28 december 2021.

2..De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
2.1
[gedaagde 1] is op 12 januari 2015 met [eiseres] een leaseovereenkomst aangegaan voor een Opel Movano GB, voor 48 maanden, € 685,00 per maand (exclusief omzetbelasting) en 40.000 kilometer per jaar.
2.2
[gedaagde 1] schrijft op 4 april 2016 aan [eiseres] :
Mijn bedrijfsbus lease ik via uw leasemaatschappij. PostNL is voornemens, indien mogelijk, om mijn bedrijfsbus over te nemen. Ik ontvang daarom graag op korte termijn een indicatie van de meer/minder kosten per 15-4-2016. Het uitgangspunt voor de berekening is dat het contract per 15-4-2016 wordt beëindigd. De intentie is dat het leasecontract overgaat naar PostNL waarbij ik meer/minder kilometers zal afrekenen.
2.3
PostNL schrijft op 10 mei 2016 aan [eiseres] :
Contract moet vanaf de eerdere overgangs datum weer terug gezet worden naar [gedaagde 1] . Overname is feitelijk niet door gegaan.
2.4
[gedaagde 1] stuurt op 29 januari 2017 naar [eiseres] een door haar ondertekend ‘Addendum omzetting leaseovereenkomst(en)’. [gedaagde 1] tekent er in dit addendum kort gezegd voor dat zij per 15 april 2016 de rechten en verplichtingen uit de leaseovereenkomst(en) van PostNL overneemt.
2.5
[gedaagde 1] schrijft op 4 december 2017 aan [eiseres] :
Op 12 januari 2015 zijn wij met u een lease overeenkomst aangegaan voor een Opel Movano, met het kenteken [kentekennummer] . Zie bijgevoegd contract.
In 2016 bent u het leasebedrag gaan innen bij PostNL. Wij hebben zowel u als PostNL daarop moeten wijzen. (…)
Op dinsdag 28 november 2017 kregen we pech met de auto en deze werd naar de garage gebracht. Tot onze grote verbazing hoorden wij een paar dagen daarna dat de auto niet gemaakt mocht worden. Omdat volgens u het contract op 20.000 km per jaar staat, terwijl in ons contract duidelijk 40.000 km staat aangegeven. Zie bijgevoegde bijlage.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen € 17.555,94 aan haar te betalen, met rente, tot het uitbrengen van de dagvaarding € 4.698,67 bedragende, € 950,56 aan buitengerechtelijke kosten en € 8,46 aan informatiekosten.
3.2
[gedaagde 1] voert verweer tegen de vordering.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee partijen de vordering en het verweer daartegen onderbouwen.

4..De beoordeling

4.1
[eiseres] baseert haar vordering op het door [gedaagde 1] ondertekende addendum dat op 29 januari 2017 door [gedaagde 1] naar [eiseres] is gestuurd. In dat addendum tekent [gedaagde 1] er kort gezegd voor, zoals ook onder 2.4 al opgemerkt, dat zij per 15 april 2016 de rechten en verplichtingen uit de leaseovereenkomst(en) van PostNL overneemt. Dit addendum heeft echter geen waarde. Er is immers nooit een overeenkomst tussen [eiseres] en PostNL tot stand gekomen, zoals PostNL op 10 mei 2016 (zie 2.3) aan [eiseres] schrijft. [eiseres] stelt niet dat dit anders is. Iets wat niet bestaat (een leaseovereenkomst tussen [eiseres] en PostNL), kan ook niet worden overgenomen door een ander ( [gedaagde 1] ).
4.2
Er moet vanuit gegaan worden dat [gedaagde 1] gebruik is blijven maken van de bestelbus op grond van de op 12 januari 2015 door met haar [eiseres] gesloten leaseovereenkomst. Die overeenkomst moet nog afgerekend worden. [eiseres] is op de mondelinge behandeling van de zaak gevraagd een herberekening van haar vordering te maken.
4.3
[eiseres] berekent in haar akte van 2 november 2021 dat [gedaagde 1] in de 34,2 maanden dat zij gebruik heeft gemaakt van de auto in totaal, er rekening mee houdend dat zij per jaar meer kilometers reed dan de overeengekomen 40.000, € 38.515,13 (inclusief bijkomende kosten en omzetbelasting) aan [eiseres] moest betalen, terwijl zij, ook rekening houdend met allerlei verrekenposten, € 24.704,23 heeft betaald, een verschil dus van € 13.810,90. Dit bedrag moet nog betaald worden, te vermeerderen met de overeengekomen rente van, en [gedaagde 1] betwist dit percentage niet, 1,5% per maand, toe te wijzen met ingang van de dag waarop de dagvaarding is uitgebracht (22 maart 2021).
4.4
Wat [gedaagde 1] in haar akte tegen de berekening van [eiseres] aanvoert maakt het voorgaande niet anders. Dat [eiseres] € 866,51 (exclusief omzetbelasting) per maand in rekening brengt, in plaats van de overeengekomen € 685,00, heeft te maken met het feit dat [gedaagde 1] per jaar meer kilometers reed dan de overeengekomen 40.000. Meer kilometers betekent een hoger te betalen bedrag. [gedaagde 1] betwist dat ook niet. [gedaagde 1] meent echter dat [eiseres] het totaal aantal gereden kilometers (165.121) moet delen door de 48 maanden dat de overeenkomst zou duren, in plaats van door de 34 maanden dat de overeenkomst heeft geduurd. De overeenkomst heeft echter geen 48 maanden geduurd, maar 34 maanden. De auto is voortijdig teruggenomen door [eiseres] omdat al geruime tijd geen leasetermijnen werden betaald. Dit was het gevolg van de miscommunicatie tussen partijen over de overname van het contract door PostNL. Dat dit gebeurde valt ook [gedaagde 1] te verwijten nu zij wel wist dat de overname door PostNL niet door ging maar dit niet communiceerde met [eiseres] . [eiseres] bleef haar maandelijkse facturen daardoor naar de verkeerde partij sturen. Om die reden is tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de overname door PostNL ‘weggedacht’ zou worden en partijen alsnog zouden moeten afrekenen op basis van de werkelijke situatie.
4.5
[gedaagde 1] maakt in de conclusie van antwoord nog een opmerking over de schade die [eiseres] in rekening brengt. [eiseres] heeft in reactie hierop een schaderapport van 21 december 2017 in het geding gebracht. Daar heeft [gedaagde 1] niet meer op gereageerd. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [gedaagde 1] haar verweer op dat punt heeft laten vallen.
4.6
Er valt beide partijen iets te verwijten in deze zaak. [gedaagde 1] dat zij te weinig aan [eiseres] heeft betaald, maar [eiseres] dat zij tot in deze procedure volhield dat [gedaagde 1] van PostNL een contract overgenomen had en dat op basis daarvan afgerekend moest worden. In het feit dat beide partijen deels (on)gelijk hebben gekregen, ziet de kantonrechter aanleiding te bepalen dat ieder van de partijen de eigen kosten, waaronder de buitengerechtelijke incassokosten en de informatiekosten, van deze procedure draagt.
4.6
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden zoals [eiseres] vordert ‘hoofdelijk’ veroordeeld tot betaling van € 13.810,90, met rente, aan [eiseres] . Dit betekent dat [eiseres] dit bedrag bij alle drie kan incasseren en dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] vervolgens onderling moeten kijken of de een nog iets aan de ander moet betalen.
4.7
Dit vonnis wordt zoals [eiseres] vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wel alvast aan de veroordeling moeten voldoen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk om € 13.810,90 aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1,5% per maand vanaf de dag dat de dagvaarding is uitgebracht (22 maart 2021) tot aan de dag van de algehele betaling;
- bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686