ECLI:NL:RBROT:2022:464

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/3836
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring op basis van inwoning en inhoudelijke gronden

Op 15 maart 2021 heeft eiseres een aanvraag voor een voorrangsverklaring ingediend bij de gemeente Dordrecht, welke op 1 juni 2021 werd afgewezen. De rechtbank Rotterdam heeft op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres op grond van artikel 2.1.1, tweede lid, van de Huisvestingsverordening geen toegang had tot de voorrangregeling, omdat zij op dat moment in een onzelfstandige woonruimte woonde. Eiseres had aangevoerd dat zij voorrang nodig had vanwege psychische en sociale problemen, maar de rechtbank stelde vast dat de situatie van eiseres niet voldoende onderscheidend was van die van andere inwoners in vergelijkbare omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule, omdat de situatie van eiseres niet uitzonderlijk genoeg was om hiervan af te wijken. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van de voorrangsverklaring zowel op formele als inhoudelijke gronden gerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, in aanwezigheid van griffier mr. D. van Dijk-Goedhart.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. H.J.E. Korteweg,
en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Baardman en mr. D.C. Alblas.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen [naam], hulpverlener van Antes.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2021 heeft eiseres een voorrangsverklaring aangevraagd bij het Platform Uitvoering Voorrangsregeling (PUV) van de gemeente Dordrecht als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Huisvestingsverordening gemeente Dordrecht 2019 (Huisvestingsverordening). Eiseres wil voorrang bij de toewijzing van een huurwoning in de gemeente Dordrecht wegens psychische/sociale problemen. Het PUV heeft een negatief advies aan verweerder uitgebracht op grond waarvan verweerder eiseres bij het primaire besluit geen voorrangsverklaring heeft gegeven.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de afwijzing van de voorrangsverklaring gehandhaafd, omdat er sprake is van inwoning. Op grond van artikel 2.1.1, tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 2.1.5, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening dient de aanvraag dan te worden afgewezen. Eiseres heeft dus geen toegang tot de voorrangsregeling. Daarnaast zou eiseres op inhoudelijke gronden ook geen recht hebben op een voorrangsverklaring nu er geen reden is om op grond van het voorrangscriterium ‘leefbaarheid’, danwel het criterium ‘einde relatie’ een voorrangsverklaring toe te kennen.
Verweerder ziet ook geen ruimte voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat de situatie van eiseres zich onvoldoende onderscheidt van andere mensen in de regio die in een gelijksoortige niet-benijdenswaardige situatie verkeren.
3.
Eiseres stelt dat zij op grond van artikel 2.1.9, eerste lid van de Huisvestingsverordening in samenhang gelezen met artikel 2.1.9, vijfde lid, onder a, van de Huisvestingsverordening (“leefbaarheid”), danwel op grond van artikel 2.1.9, vijfde lid, onder c, van de Huisvestingsverordening (“einde duurzame relatie”), in aanmerking dient te komen voor een voorrangsverklaring. Verder stelt eiseres dat verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld door de belangen van haar en haar dochter onvoldoende mee te wegen bij het nemen van het bestreden besluit. Verder beroept eiseres zich op de hardheidsclausule. Volgens eiseres is sprake van onbillijkheden van overwegende aard die moeten leiden tot een ander oordeel van verweerder, aangezien er dakloosheid dreigt voor haarzelf en haar dochter. Dat sprake is van inwoning zoals het college aangeeft in de beslissing op bezwaar, doet daar volgens eiseres niet aan af. De situatie bij haar moeder en stiefvader is immers onveilig en de situatie bij haar grootouders is niet langer haalbaar.
4. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving zijn opgenomen in de aan
deze uitspraak gehechte bijlage.
5. Niet in geschil is dat eiseres op het moment van de aanvraag en het bestreden
besluit een onzelfstandige woonruimte bewoonde. Op grond van artikel 2.1.1., tweede
lid, van de Verordening had zij dan ook geen toegang tot de voorrangregeling.
Verweerder diende op grond van artikel 2.1.5, aanhef en onder a, van de Verordening
de voorrangsverklaring dan ook te weigeren. Dat volgens eiseres de voorrangsgronden
“leefbaarheid” en “einde duurzame relatie” van toepassing zijn, maakt dat volgens de
rechtbank niet anders. Aan de beoordeling van de vraag of deze voorrangsgronden in het
geval van eiseres van toepassing zijn, komt verweerder inderdaad niet toe nu eiseres al niet
aan de voorwaarden voldoet om toegang te krijgen tot de voorrangsregeling nu sprake is van
inwoning. Evenmin komt de rechtbank dus toe aan een inhoudelijke beoordeling wat betreft
de voorrangsgronden.
6.1.
Met betrekking tot het beroep van eiseres op de hardheidsclausule overweegt de
rechtbank het volgende.
6.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift toegelicht dat hij,
gelet op het grote tekort aan betaalbare huurwoningen en de aard van een
voorrangsverklaring, een zeer terughoudend beleid voert ten aanzien van het gebruik van
de hardheidsclausule, omdat bij ruime toepassing hiervan een voorrangsverklaring zijn
betekenis verliest. Uit vaste rechtspraak volgt dat het niet onredelijk is om, gelet op het
grote aantal aanvragen voor een voorrangsverklaring en het in verhouding daarmee geringe
aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is, een restrictief beleid te voeren.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid geen
toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Dat eiseres zich samen met haar dochter
in een onwenselijke situatie bevindt, acht de rechtbank begrijpelijk. De situatie waarin
eiseres verkeert, onderscheidt zich echter niet dusdanig van de situatie waarin veel andere
mensen zich op dit moment bevinden door de krapte op de woningmarkt. Gelet op hetgeen
is overwogen in rechtsoverweging 6.2. is verweerder nu eenmaal gedwongen om de
hardheidsclausule zeer terughoudend toe te passen, omdat de regeling anders zijn doel
voorbij schiet. De stelling van eiseres dat het voor de toepassing van de hardheidsclausule
er niet toe doet dat zij op dit moment inwonend is, volgt de rechtbank niet. Vast staat
namelijk dat eiseres gelet daarop geen toegang heeft tot de voorrangsregeling. Het is niet zo
dat in geschil is of eiseres op basis van een inhoudelijke grond van de
Huisvestingsverordening wel of niet voldoet, waardoor – indien dit volgens verweerder niet
zo zou zijn – de mogelijkheid voor het toepassen van de hardheidsclausule wel nog aan de
orde kan zijn. Eiseres wordt bij ‘de poort’ de toegang al ontzegd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. van Dijk-Goedhart, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
26 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: juridisch kader

De Huisvestingsverordening gemeente Dordrecht 2019 luidt – voor zover hier van belang
– als volgt:
Artikel 2.1.1 Toegang tot de voorrangsregeling
1. Toegang tot de voorrangsregeling hebben de woningzoekenden, die op grond van de normen als geformuleerd in de Wet op de huurtoeslag wat het inkomen en het vermogen betreft, horen tot de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid en een maatschappelijke binding hebben met de regio in de zin dat zij op het moment van de aanvraag blijkens de Gemeentelijke Basisadministratie minstens twee jaar onafgebroken ingezetene zijn van de regio, dan wel daar gedurende de voorafgaande tien jaar minstens zes jaar onafgebroken ingezetene van zijn geweest.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, hebben geen toegang tot de voorrangsregeling woningzoekenden, die inwonend zijn en bewoners van onzelfstandige woonruimte, anders dan in een opvang- en begeleidingsinstelling in de regio.
Artikel 2.1.5 Weigeringsgronden van aanvraag voorrangsverklaring
De aanvraag om een voorrangsverklaring wordt geweigerd in de volgende gevallen:
a. De woningzoekende heeft op grond van artikel 2.1.2 van de verordening geen toegang tot de voorrangsregeling.
b. De aanleiding om voorrang bij de woningtoewijzing te vragen, is door eigen handelen veroorzaakt en was voorzienbaar. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt in situaties waarin sprake is van een verstandelijke stoornis of beperking.
c. De woningzoekende in staat worden geacht het huisvestingsprobleem zelf op te lossen.
d. De aanvrager op grond van zijn/haar aantal woonduurpunten in staat worden geacht zonder voorrang binnen een redelijke termijn aan geschikte woonruimte te komen. Dit is het geval als het aantal woonduurpunten gelijk of groter is dan het gemiddeld aantal punten dat vereist is om voor een meergezinswoning zonder lift in aanmerking te komen.
e. De aanvrager heeft in de periode van 3 jaar voorafgaand aan de aanvraag, om dezelfde reden, al een aanvraag ingediend.
Artikel 2.1.9 Voorrangsgronden: Sociale indicatie
1. De aanvrager, of een lid van zijn huishouden, komt op sociale indicatie in aanmerking voor een voorrangsverklaring, indien hij een probleem heeft van sociale en/of maatschappelijke aard dat past binnen de criteria genoemd in lid 5 onder a, b of c van dit artikel en waardoor de huidige zelfstandige woning niet langer geschikt is.
2. Een aanvraag om voorrang bij de woningtoewijzing van sociale en/of maatschappelijke aard wordt voor een gemotiveerd advies voorgelegd aan het PUV.
3. Het PUV kan zich laten adviseren door de DG&J.
4. De aanvrager komt niet in aanmerking voor een voorrangsverklaring op sociale indicatie, indien hij op het moment van het betrekken van de huidige woning al een sociaal en/of maatschappelijk probleem had als genoemd in lid 1 van dit artikel.
5. Voorrangscriterium Omschrijving
a. leefbaarheid
b. financiële nood
aanvrager ondervindt ernstige, structurele problemen van sociale/maatschappelijke aard in de directe woonomgeving en is geen medeveroorzaker. door een onvoorziene, niet verwijtbare daling van het inkomen dakloos dreigt te worden.
c. einde duurzame relatie
het beëindigen van een relatie, waarbij de partners met kinderen duurzaam hebben samengewoond is geen reden
voor een voorrangsverklaring, behalve als er minderjarige kinderen bij betrokken zijn. Vanuit maatschappelijk oogpunt is het niet aanvaardbaar dat minderjarige kinderen dakloos worden als ouders uit elkaar gaan. Van duurzame samenwoning is sprake als de partners minstens twee jaar onafgebroken hebben samengewoond, blijkend uit de inschrijving in de Basisregistratie Personen. Slechts één van de ouders kan aanspraak maken op een voorrangsverklaring onder de volgende voorwaarden:
a. er moet sprake zijn van dagelijkse zorg door de aanvrager (dus geen bezoekregeling of gedeelde zorg);
b. de aanvrager moet de kinderbijslag van de SVB ontvangen op de eigen bankrekening;
c. de aanvrager moet aantoonbaar gedwongen zijn de gezamenlijke woning te verlaten. Bij co-ouderschap en gedeelde zorg wordt geen voorrang toegekend als de andere co-ouder (dan de aanvrager) over woonruimte blijft beschikken. Het bepaalde onder artikel 2.1.5 en 2.1.6 is hierbij onverkort van toepassing.
Artikel 5.3 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders beslissen naar eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.