ECLI:NL:RBROT:2022:4573

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
638805 / HA RK 22-530
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 10 juni 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die thans preventief gedetineerd is. Het verzoek was gericht tegen mr. A.I. van Strien, de rechter-commissaris in de strafzaak van de verzoeker. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. T.S. Kessel, stelde dat de rechter-commissaris de verdediging had belet om getuige [naam getuige] nader te ondervragen over de voorgeschiedenis en eerdere contacten met Jeugdbescherming, wat volgens hem een schending van artikel 6 EVRM opleverde. De rechter-commissaris had echter aangegeven dat de vragen van de verdediging niet relevant waren voor de beoordeling van de tenlastegelegde feiten. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 1 juni 2022, bevestigde de officier van justitie dat de verdediging voldoende ruimte had gekregen om vragen te stellen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris en dat de beslissing om bepaalde vragen te beletten niet onbegrijpelijk was. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en wees het af. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/638805 / HA RK 22-530
Beslissing van 10 juni 2022
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
thans uit anderen hoofde preventief gedetineerd,
verzoeker,
raadsman mr. T.S. Kessel te Dordrecht,
strekkende tot wraking van:
mr. A.I. van Strien, rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, team kabinet rechter-commissaris in strafzaken (hierna: de rechter-commissaris).

1.Het procesverloop en de processtukken

Op 15 februari 2022 heeft de politierechter in deze rechtbank op verzoek van de verdediging de zaken met parketnummers 10/323301-21, 10/276160-21 en 10/083127-21 tegen verzoeker verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen, onder
wie [naam getuige] , jeugdbeschermer bij Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.
Op 25 mei 2022 heeft de rechter-commissaris een aanvang gemaakt met het verhoor van getuige [naam getuige] .
Bij gelegenheid van dit getuigenverhoor heeft de advocaat van verzoeker de wraking van de rechter-commissaris verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven strafzaken, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Rotterdam op 15 februari 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2022.
Verzoeker, zijn raadsman, de officier van justitie en de rechter-commissaris zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 30 mei 2022.
Op de zitting van 1 juni 2022, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen mr. Kessel en de officier van justitie mr. W.D. van den Berg.
Mr. Kessel heeft aan de hand van pleitaantekeningen het standpunt van verzoeker nader toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer verder nog kennis genomen van de e-mail van mr. Kessel van 31 mei 2022 (00:22 uur) en de reactie daarop van de rechter-commissaris van 31 mei 2022 (09:15 uur).

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft mr. Kessel namens verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De rechter-commissaris heeft de verdediging belet getuige [naam getuige] nader te ondervragen over de voorgeschiedenis en de eerdere contacten tussen verzoeker en Jeugdbescherming, voorafgaand aan de tenlastegelegde bedreiging. Dit levert een schending op van de rechten die de verdediging op grond van artikel 6 EVRM toekomen. Gelet op het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:4038), waaruit volgt dat bewoordingen die kunnen worden opgevat als een emotionele ontlading en een verzuchting van frustratie niet altijd leiden tot een redelijke vrees, had de verdediging er belang bij te onderzoeken waarom er mogelijk een emotionele ontlading en een verzuchting van frustratie bij verzoeker heeft plaatsgevonden. De beslissing van de rechter-commissaris om de verdediging te beletten hierover vragen te stellen, is zozeer onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
2.2.
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter-commissaris bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter-commissaris kan opleveren. Daarnaast heeft de rechter-commissaris verzocht te bepalen dat het de verdediging niet wordt toegestaan om haar in deze zaak wederom op dezelfde grond te wraken bij de verhoren die nog zullen moeten plaatsvinden. Daarbij is
- verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Mr. Kessel heeft vragen gesteld aan getuige [naam getuige] over haar betrokkenheid als jeugdbeschermer bij de ex-partner van verdachte en verdachte en over de omgangsregeling betreffende de minderjarige dochter van de ex-partner van verdachte en verdachte en de rol en betrokkenheid van de getuige daarbij. In het verloop van het verhoor heeft de rechter-commissaris mr. Kessel gevraagd naar de relevantie van zijn vraagstelling en waar zijn vraagstelling zich op richt, gelet op de tenlastegelegde bedreiging. Uit de reactie van mr. Kessel werd het de rechter-commissaris duidelijk dat mr. Kessel geen vragen wilde stellen aan de getuige over de tenlastegelegde bedreiging. De rechter-commissaris heeft vervolgens aangegeven dat zij beantwoording zou beletten van nadere vragen over specifieke incidenten die (zouden) zijn voorgevallen tussen verdachte en Jeugdbescherming/de getuige omdat dit naar het oordeel van de rechter-commissaris niet relevant was voor de beoordeling door de rechtbank van de vragen van artikel 348-350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ter zake van het tenlastegelegde feit. Daarnaast past het niet om een getuige, die in het kader van een verdenking van een strafbaar feit als getuige wordt opgeroepen, te dwingen om vragen te beantwoorden die kennelijk zien op andere procedures (namelijk de civielrechtelijke procedure inzake de omgangsregeling en een kennelijk lopende klachtprocedure tegen de betreffende getuige).
2.3.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van (in dit geval) de rechter-commissaris. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter(-commissaris) uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter-commissaris door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Verzoeker heeft dat ook niet gesteld.
3.3.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter-commissaris jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van (de raadsman van) verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2022 volgt dat de rechter-commissaris de verdediging enige ruimte heeft gegeven vragen aan de getuige te stellen om de context van de tenlastegelegde bedreiging op te helderen. Tijdens de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld, heeft de officier van justitie bevestigd dat de verdediging vragen heeft mogen stellen over de periode voorafgaand aan de tenlastegelegde bedreiging. Dit heeft (de raadsman van) verzoeker niet weersproken. De rechtbank volgt verzoeker dan ook niet in het, eerst op de zitting van de wrakingskamer ingenomen, standpunt dat de rechter-commissaris de verdediging heeft belet getuige [naam getuige] te ondervragen over de voorgeschiedenis en eventuele problemen die waren ontstaan voorafgaand aan de tenlastegelegde bedreiging.
3.6.
Op enig moment is tijdens het getuigenverhoor verschil van mening ontstaan tussen de officier van justitie en mr. Kessel over de ruimte die de verdediging moest krijgen om nadere vragen te stellen over de periode voorafgaand aan de tenlastegelegde bedreiging. Hierop heeft, zo volgt eveneens uit het proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2022, de rechter-commissaris, nadat zij daarover de raadsman en de officier van justitie in afwezigheid van de getuige had gehoord, de beslissing genomen dat de algemene vragen over de (achtergrond van de) omgangsregeling en de beantwoording daarvan door de getuige voldoende zijn als achtergrond van het tenlastegelegde feit en dat zij beantwoording van verdere vragen over specifieke incidenten die (zouden) zijn voorgevallen tussen verzoeker en Jeugdbescherming/de getuige zal beletten.
3.7.
Het is niet aan de wrakingskamer om deze procesbeslissing van de rechter-commissaris inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Dat kan anders zijn indien een beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Dit is de wrakingskamer, gelet op het voorgaande, echter niet gebleken.
3.8.
Wat hiervoor is overwogen, leidt tot het oordeel dat het verzoek ongegrond is en daarom zal worden afgewezen.
3.9.
Artikel 515, lid 4 Sv biedt de wrakingskamer in geval van misbruik van het wrakingsmiddel de mogelijkheid te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen. De rechter-commissaris heeft de wrakingskamer verzocht daaraan toepassing te geven. De wrakingskamer ziet daartoe in de gegeven omstandigheden echter geen aanleiding.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.I. van Strien.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. K.A. Baggerman en mr. W.J. Roos-van Toor, rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2022 in tegenwoordigheid van mr. P. Blijleven, griffier.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.