In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [persoon A] en [persoon B] en [persoon C]. [persoon A] vorderde ontruiming van de woning die door [persoon B] en [persoon C] werd gehuurd, wegens een huurachterstand van zeven maanden. De huurprijs was vastgesteld op € 1.200,- per maand, maar [persoon B] betwistte de huurachterstand en voerde aan dat hij contant € 2.400,- had betaald en dat de huurprijs te hoog was. De kantonrechter oordeelde dat de dagvaarding tegen [persoon B] gebrekkig was, maar dat hij tijdig in verzet was gekomen. De rechter concludeerde dat er sprake was van een huurachterstand van € 8.400,- en dat dit een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormde. De kantonrechter verklaarde de vorderingen van [persoon A] tot ontruiming en betaling van de huurachterstand toewijsbaar, met uitzondering van de vordering tot ontruiming door de deurwaarder met hulp van de sterke arm. De proceskostenveroordeling uit een eerder verstekvonnis werd vernietigd en opnieuw beoordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.