Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
HOIST FINANCE AB,
1..De procedure
2..De feiten
a. een in de Engelse taal gestelde geregistreerde onderhandse akte van 30 oktober 2013 tussen Hoist Portfolio Holding Ltd. als koper en onder meer Finata Bank N.V. als verkoper, waarbij vorderingen uit hoofde van door verkoper voorheen gesloten kredietovereenkomsten, waaronder die met gerekwireerde, zijn verkocht en overgedragen aan Hoist Portfolio Holding Ltd., ten gevolge waarvan de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging
de grosse van een vonnis, gewezen en op 18 april 2001 onder zaaknummer 37922/ HA ZA 01- 2193 uitgesproken door de arrondissementsrechtbank te Dordrecht in de zaak van Finata Bank N.V. als eisende partij en gerekwireerde als gedaagde partij;’
Met dagtekening 28 mei 2021 hebt u een hernieuwd bevel gedaan van een vordering die blijkt uit een verstekvonnis van 18 april 2001 aan cliënt, [naam gedaagde] .
3..Het geschil
4..De beoordeling
do 170403 tel in: [naam 2] (zaakgemachtigde) wil voorstel doen. (…) di 060503 stb dw: regeling onder 5% norm’. Voorts blijkt uit de afrekening van de deurwaarder uitsluitend dat ‘
inzake Finata - [naam gedaagde]’ een bedrag van € 469,24 is geïncasseerd. Uit deze stukken volgt niet dat deze gesprekken hebben plaatsgevonden dan wel dat genoemd bedrag is geïncasseerd naar aanleiding van het verstekvonnis, laat staan dat hieruit volgt dat [naam gedaagde] tussen 2003 en 2004 ten minste bekend was met de hoofdinhoud van het verstekvonnis. Immers, als de stellingen van Hoist worden gevolgd, bestond er – ook zonder het verstekvonnis – een betalingsverplichting van [naam gedaagde] aan Finata. Hoist heeft voor het overige geen concrete feiten of omstandigheden gesteld of stukken overgelegd, waaruit blijkt dat [naam gedaagde] en Finata naar aanleiding van het verstekvonnis een betalingsregeling hebben getroffen en/of dat [naam gedaagde] naar aanleiding van het verstekvonnis een bedrag van € 469,24 aan (de deurwaarder van) Finata heeft betaald. Dat lag wel op de weg van Hoist, gelet op de betwisting door [naam gedaagde] . Aldus heeft Hoist niet voldaan aan haar stelplicht en kan haar beroep op niet-ontvankelijkheid van [naam gedaagde] , voor zover dat is gebaseerd op de in deze rechtsoverweging besproken stelling, niet slagen.
cliënt, [naam gedaagde]’. Ook lijkt de inhoud van de brief erop te wijzen dat [naam 1] contact heeft gehad met [naam gedaagde] , nu [naam 1] daarin het volgende heeft opgenomen over een eerdere betekening en bevel betreffende – zo begrijpt de rechtbank – de vordering van Hoist: ‘
Hiervan heeft cliënt geen kennis.’ Verder heeft [naam 1] in zijn brief een beroep gedaan op verjaring van de vordering van Hoist en heeft hij gemeld dat ‘kosten onzerzijds’ zullen worden gevorderd indien Hoist de inning van haar vordering niet staakt. Dergelijke mededelingen zal een derde doorgaans niet doen zonder opdracht van zijn cliënt.
5..De beslissing
20 april 2022voor uitlating door [naam gedaagde] of hij tegenbewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met oktober 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,