ECLI:NL:RBROT:2022:4519

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/3991
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en herziening van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning en herziening van een WIA-uitkering. Eiseres, die als operatiekamer assistent werkte, had zich op 15 augustus 2018 ziek gemeld en ontving vanaf 29 oktober 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet. Op 2 juni 2020 heeft het UWV haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar deze werd per 21 september 2020 beëindigd en omgezet naar een vervolguitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, wat leidde tot een heroverweging door het UWV, dat uiteindelijk het bezwaar gegrond verklaarde maar de mate van arbeidsongeschiktheid vaststelde op 60,96%. Eiseres ging hiertegen in beroep, stellende dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat zij niet in staat was om te werken.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld en de argumenten van eiseres en het UWV gewogen. De rechtbank concludeerde dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiseres correct had vastgesteld en dat de door het UWV geduide functies voor eiseres geschikt waren. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het UWV. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en handhaafde het bestreden besluit van het UWV, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres werd vastgesteld op 55 tot 65% (60,96%).

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. F. Çelen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam 1].

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder eiseres met ingang van 27 juli 2020 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (loongerelateerde WGA-uitkering), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 58,03%, toegekend, tot en met 20 september 2020.
Bij besluit van 15 juli 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering per 21 september 2020 beëindigd en eiseres per die datum een uit een vervolguitkering bestaande WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% (58,03%).
Bij besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres, laatstelijk werkzaam geweest als operatiekamer assistent voor (gemiddeld) 35,86 uur per week, heeft zich (laatstelijk) vanuit een situatie van werkloosheid op 15 augustus 2018 met medische klachten ziek gemeld. Verweerder heeft aan eiseres vanaf 29 oktober 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
2.1.
Op 7 april 2020 heeft eiseres een Wet WIA-uitkering aangevraagd. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in aansluiting op de toepasselijke wachttijd heeft de verzekeringsarts op 28 april 2020 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldig vanaf 20 april 2020, opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres zoals vastgelegd in de FML van 28 april 2020 een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 58,03% lager dan het zogeheten maatmaninkomen van eiseres. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen.
2.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek laten verrichten naar de beperkingen van eiseres op 21 september 2020. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts op 18 september 2020 een FML opgesteld, geldend vanaf 10 september 2020, volgens de verzekeringsarts overeenkomend met de FML van 28 april 2020 die aan primair besluit 1 ten grondslag ligt. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in het rapport van 23 september 2020, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres zoals vastgelegd in de FML van 18 september 2020, een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 60,96% lager dan het zogeheten maatmaninkomen van eiseres.
2.3.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 26 mei 2021 geconcludeerd dat er geen aanleiding was om van het standpunt van de verzekeringsarts af te wijken.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 juni 2021 de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres onderschreven.
3. Op grond daarvan heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar gegrond verklaard, primair besluit 2 (deels) herroepen en de vervolguitkering van eiseres per 21 september 2020 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,96% (ongewijzigd klasse 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid). Primair besluit 1 heeft verweerder gehandhaafd.
4.1.
Eiseres voert in beroep aan dat zij per 21 september 2020 meer beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen en nog niet in staat is om te werken. Zij wijst erop dat zij voor meerdere aandoeningen in behandeling is of zal gaan. Verder wijst zij erop dat zij sinds enige tijd in behandeling is voor PTSS, dat de PTSS ook al speelde op 21 september 2020 en dat er nog onderzoeken gedaan zullen worden. Eiseres acht zich niet in staat de voorgehouden functies naar behoren uit te voeren. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres in beroep een verwijsbrief van haar huisarts van 30 juni 2021, waarin ook het actueel medisch dossier en een brief van [naam 2] van 22 april 2021 is opgenomen, overgelegd. Eiseres heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 oktober 2021 overwogen dat wat eiseres in beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
5.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA bestaat de WGA-uitkering, indien de duur van de loongerelateerde uitkering van deze uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
Op grond van artikel 62, eerste lid, in verbinding met artikel 61, zesde lid, van de Wet WIA hangt de hoogte van de WGA-vervolguitkering af van de mate van arbeidsongeschiktheid.
5.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
6. Omdat eiseres ter zitting uitdrukkelijk heeft gesteld dat haar beroep is gericht tegen de toekenning van de vervolguitkering moet de rechtbank beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 21 september 2021 terecht heeft vastgesteld naar een mate tussen de 55% en 65% (60,96%). Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen per die datum correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is de aan haar voorgehouden functies te verrichten.
7.1.
De verzekeringsarts heeft eiseres op 20 april en 10 september 2020 via de telefoon gesproken. De verzekeringsarts heeft kennis genomen van het (medisch) dossier van eiseres en heeft een anamnese afgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar onderzoek gebaseerd op dossieronderzoek, is bij de hoorzitting van 15 februari 2021 aanwezig geweest en heeft de in bezwaar ontvangen (medische) stukken meegewogen (de brief van de huisarts van eiseres van 24 februari 2021). De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
7.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onjuist te achten. De door eiseres genoemde klachten, met name ook haar evenwichtsstoornis en de door haar geclaimde PTSS, zijn in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 mei 2021 en 28 oktober 2021 voldoende gereageerd op wat eiseres in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat uit de beschikbare medische gegevens niet kan worden afgeleid dat verweerders verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiseres per 21 september 2020. Verweerder heeft erkend dat eiseres klachten heeft in verband waarmee zij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiseres van mening over in welke mate eiseres beperkingen ondervindt. Eiseres heeft in beroep geen medische stukken naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat zij vanaf 21 september 2020 meer beperkingen ondervond dan in de FML van 18 september 2020 zijn aangegeven en/of waardoor anderszins bij de rechtbank twijfel is ontstaan over de juistheid van het medisch oordeel. Niet geconcludeerd kan worden dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres onjuist heeft vastgesteld. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten van eiseres als zodanig, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Nu de rechtbank geen aanleiding ziet aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen, ziet zij geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
7.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. De geschiktheid van de geduide functies is voldoende gemotiveerd in het rapport van de arbeidsdeskundige en het daarbij behorende Resultaat functiebeoordeling. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de aan eiseres voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt, zodat deze functies voor eiseres geschikt moeten worden geacht.
7.4.
Uit de vergelijking van het inkomen dat eiseres in voor haar geschikt te achten functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, blijkt een verlies aan verdienvermogen van 60,96%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 21 september 2021 is door verweerder bij het bestreden besluit dus terecht bepaald op 55 tot 65% (60,96%).
8. Het bestreden besluit kan in stand blijven. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.