In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft Rembrandt Propco III B.V. (hierna: RP III) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in de hoofdzaak en in een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening betrokken was. De procedure begon met een dagvaarding op 16 mei 2022, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een akte overlegging producties en een e-mail van de gedaagde. RP III vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met als argument dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door het gehuurde ernstig te vernielen en de toegang tot het gehuurde te weigeren.
De kantonrechter heeft eerst het voegingsincident beoordeeld, waarbij RP III verzocht om voeging met een oudere zaak die al aanhangig was. De kantonrechter oordeelde dat de geschilpunten in beide zaken niet identiek waren en dat er geen sprake was van de vereiste verknochtheid. De vorderingen in de oudere zaak betroffen achterstallig onderhoud en gebreken, terwijl de onderhavige zaak zich richtte op ontbinding en ontruiming. Hierdoor werd de incidentele vordering tot voeging afgewezen.
Vervolgens heeft de kantonrechter de vordering van RP III tot het treffen van een voorlopige voorziening beoordeeld. De kantonrechter besloot dat een mondelinge behandeling noodzakelijk was om de zaak verder te bespreken en om te onderzoeken of partijen tot een schikking konden komen. De gedaagde werd in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen en moest uiterlijk 3 augustus 2022 verschijnen voor de mondelinge behandeling. De kantonrechter hield verdere beslissingen aan, zowel in het incident als in de hoofdzaak, totdat er in de voorlopige voorziening was beslist.