ECLI:NL:RBROT:2022:4515

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
9893637 \ CV EXPL 22-15779
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurontbinding en ontruiming, voeging van zaken, voorlopige voorziening

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft Rembrandt Propco III B.V. (hierna: RP III) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in de hoofdzaak en in een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening betrokken was. De procedure begon met een dagvaarding op 16 mei 2022, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een akte overlegging producties en een e-mail van de gedaagde. RP III vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met als argument dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door het gehuurde ernstig te vernielen en de toegang tot het gehuurde te weigeren.

De kantonrechter heeft eerst het voegingsincident beoordeeld, waarbij RP III verzocht om voeging met een oudere zaak die al aanhangig was. De kantonrechter oordeelde dat de geschilpunten in beide zaken niet identiek waren en dat er geen sprake was van de vereiste verknochtheid. De vorderingen in de oudere zaak betroffen achterstallig onderhoud en gebreken, terwijl de onderhavige zaak zich richtte op ontbinding en ontruiming. Hierdoor werd de incidentele vordering tot voeging afgewezen.

Vervolgens heeft de kantonrechter de vordering van RP III tot het treffen van een voorlopige voorziening beoordeeld. De kantonrechter besloot dat een mondelinge behandeling noodzakelijk was om de zaak verder te bespreken en om te onderzoeken of partijen tot een schikking konden komen. De gedaagde werd in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen en moest uiterlijk 3 augustus 2022 verschijnen voor de mondelinge behandeling. De kantonrechter hield verdere beslissingen aan, zowel in het incident als in de hoofdzaak, totdat er in de voorlopige voorziening was beslist.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9893637 \ CV EXPL 22-15779
datum uitspraak: 3 juni 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Rembrandt Propco III B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak en in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseres in het voegingsincident,
gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het voegingsincident en in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
gemachtigde: [naam].
De partijen worden hierna ‘RP III’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 mei 2022;
  • de akte overlegging producties van RP III, met producties;
  • de akte depot van RP III, waarbij een USB-stick is gedeponeerd;
  • de e-mail van [gedaagde] van 27 mei 2022.

2..De beoordeling

in het voegingsincident
2.1.
Op de voet van artikel 209 Rv wordt eerst beslist op het door RP III opgeworpen voegingsincident. In verband daarmee wordt het volgende overwogen.
2.2.
RP III heeft gevorderd de zaak te voegen met de reeds aanhangige zaak met nummer 9488900 CV EXPL 21-33670 tussen [gedaagde] als eiseres en RP III als gedaagde (hierna: ‘de oudere zaak’). Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat haar vorderingen jegens [gedaagde] in deze procedure en de vorderingen van [gedaagde] jegens RP III in de oudere procedure zien op dezelfde door [gedaagde] gehuurde woning en betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex, zodat er sprake is van de vereiste verknochtheid.
2.3.
[gedaagde] heeft per e-mail bezwaar gemaakt tegen de incidentele vordering tot voeging.
2.4.
Beoordeeld moet worden of de onderhavige zaak en de andere zaak tussen [gedaagde] en RP III gevoegd kunnen worden. Nu de onderhavige vordering in behandeling is bij een andere kantonrechter dan de kantonrechter in de oudere zaak dient daarbij tevens beoordeeld te worden of de zaak op grond van artikel 220 lid 1 Rv naar die andere rechter verwezen kan worden. Uit laatstgenoemd artikel volgt immers dat een zaak die verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, naar die andere rechter verwezen kan worden. Van verknochtheid is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de feitelijke en juridische geschilpunten in onderhavige zaak niet identiek zijn aan die in de oudere zaak. In de oudere zaak zien de vorderingen van [gedaagde] namelijk op de vaststelling dat sprake is van achterstallig onderhoud, lekkages en/of diverse andere gebreken, het herstel van de lekkages en de vergoeding van de door de lekkages door [gedaagde] geleden schade. In de onderhavige zaak is door RP III daarentegen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, waaraan door RP III ten grondslag is gelegd dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door het gehuurde ernstig te vernielen, door RP III ingeschakelde aannemers de toegang tot het gehuurde te weigeren, (medewerkers van) RP III te bedreigen en intimideren en een huurachterstand te laten ontstaan. Op basis van het tot nu toe gestelde is de kantonrechter van oordeel dat de geschilpunten in beide zaken daarom in aanmerkelijke mate van elkaar verschillen. Het enkele feit dat beide zaken over dezelfde huurwoning gaan en in beide situaties (deels) dezelfde feiten van toepassing zijn, is onvoldoende om verknochtheid van beide zaken aan te nemen.
2.6.
Gelet op de uiteenlopende aard van de vorderingen in beide zaken en hetgeen partijen daaraan ten grondslag hebben gelegd is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin gebleken dat sprake is van een zodanige samenhang dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
2.7.
Een en ander betekent dat verwijzing van de zaak niet aan de orde is, hetgeen impliceert dat ook van voeging geen sprake kan zijn. De daartoe strekkende incidentele vordering zal op grond van het voorgaande worden afgewezen. Dat geldt om dezelfde redenen ook voor de subsidiair verzochte informele rolvoeging.
2.8.
RP III zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Gelet op de geringe omvang van het door [gedaagde] gevoerde verweer worden deze kosten aan de zijde van [gedaagde] bepaald op nihil.
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
2.9.
RP III heeft op grond van artikel 223 Rv gevorderd een voorlopige voorziening te treffen en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde.
2.10.
De kantonrechter acht het gewenst de zaak met partijen te bespreken. Daarom wordt een mondelinge behandeling bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling kunnen partijen de nodige informatie verstrekken en hun stellingen toelichten of nader onderbouwen. Ter zitting zal tevens worden onderzocht of partijen tot een schikking kunnen komen.
2.11.
Voorafgaand aan deze mondelinge behandeling zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld een verweerschrift in te dienen, uitsluitend ten aanzien van hetgeen in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening door RP III wordt gevorderd. [gedaagde] dient haar verweerschrift vóór de mondelinge behandeling aan de kantonrechter en aan de wederpartij toe te zenden, zodanig dat dit verweerschrift
uiterlijk 3 augustus 2022in het bezit is van de kantonrechter en de wederpartij.
2.12.
Partijen dienen in persoon te verschijnen of zij moeten op de zitting worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vordering. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, eventueel ook tot het treffen van een minnelijke regeling.
2.13.
Uitstel dient schriftelijk en gemotiveerd te worden verzocht binnen een week na ontvangst van dit vonnis. Ook moet worden vermeld of de wederpartij instemt met het uitstel. In het uitstelverzoek moeten voorts zowel de eigen verhinderdata als de verhinderdata van de wederpartij worden vermeld. Indien de partij die het uitstelverzoek doet met de wederpartij niet in contact heeft kunnen komen, dient deze te vermelden welke pogingen daartoe zijn ondernomen. Zolang op het uitstelverzoek niet is beslist moet er van worden uitgegaan dat de zitting gewoon doorgang zal vinden op de hierna vastgestelde datum.
2.14.
De kantonrechter wijst partijen er op dat het niet verschijnen ter zitting in het nadeel van de niet verschijnende partij kan worden uitgelegd.
2.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in de hoofdzaak
2.16.
De hoofdzaak zal worden aangehouden totdat in de voorlopige voorziening zal zijn beslist.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt RP III in de proceskosten, tot vandaag aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil;
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
3.3.
bepaalt dat partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met een gemachtigde) op
woensdag 17 augustus 2022 om 10.00 uurdienen te verschijnen in het Gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam, tijdens de mondelinge behandeling van de hierna genoemde kantonrechter;
3.4.
stelt [gedaagde] in de gelegenheid om een verweerschrift tegen de gevorderde voorlopige voorziening in te dienen, zodanig dat dit verweerschrift
uiterlijk 3 augustus 2022in het bezit is van de kantonrechter en de wederpartij;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in de hoofdzaak
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
44487