ECLI:NL:RBROT:2022:4513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/5491
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning en sluiting horeca-inrichting wegens drugsvondst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-exploitant en de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had de horeca-inrichting van de eiser gesloten voor de duur van drie maanden en de exploitatievergunning ingetrokken vanwege de vondst van drugs tijdens een politieactie. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de exploitatievergunning was ingetrokken, gezien de omstandigheden waaronder de drugs waren aangetroffen en het feit dat de eiser twaalf jaar zonder incidenten de inrichting had geëxploiteerd. De rechtbank stelde vast dat de sluiting van de horeca-inrichting al had plaatsgevonden en dat de eiser schade had geleden door de sluiting. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en droeg hem op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de rechtbank het belang van de eiser en de gevolgen van de coronamaatregelen in overweging nam. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd waarom het vertrouwen in de ondernemer was opgezegd na één incident, en dat de intrekking van de vergunning onevenredig was.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Herrewijnen),
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde en B. Dogan).

Procesverloop

In het besluit van 10 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder de horeca-inrichting [naam horeca-inrichting] gevestigd aan de [adres] voor de duur van drie maanden gesloten en de exploitatievergunning van eiser ingetrokken.
In het besluit van 17 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Uit de bestuurlijke rapportage van 8 januari 2021 blijkt het volgende. Naar aanleiding van een tip heeft de politie op 23 december 2020 [naam horeca-inrichting] doorzocht. Tijdens de doorzoeking was de horeca-inrichting gesloten in verband met de Covid-19 maatregelen. Het horeca gedeelte van het theehuis bestaat uit een bar met een keuken. In de keuken lag een kleine weegschaal met een bruin residu. Aan de achterzijde van het horeca gedeelte is een hal met een trap die naar de kelder leidt. Vanaf de trap bevond zich aan de linkerzijde een houten koof en bekisting om de rioolbuis. Op de houten bekisting stond een sporttas. In de sporttas werden twee blokken aangetroffen die een bruine harde substantie betroffen, verpakt in geseald doorzichtig plastic.
Uit de houten bekisting staken schroeven, waarop de bekisting werd geopend. In de bekisting lagen zes pakketten met een bruine harde substantie alsmede een geseald pakket met biljetten van vijftig euro. In het gesealde pakket zaten twintig pakketjes met vijftig euro biljetten.
Aan de rechterzijde van de trap bevond zich een grote kruipruimte die de gehele zijde van het pand besloeg. In de kruipruimte werden meerdere goederen aangetroffen die gebruikt worden voor het kweken van hennep zoals slakkenhuizen, koppelstukken en buizen. In de hoek rechts van de trap is een keuken. Deze liep door onder de trap. In de keuken stond veel gereedschap en gereedschapskoffers. Bij het openen van een van de koffers werden zakjes bruin poeder en een brok bruine substantie aangetroffen.
In totaal werden de volgende goederen aangetroffen en in beslag genomen:
- 9 blokken bruine harde substantie;
- 2 zakjes bruin poeder;
- 2550 euro;
- geseald pakket met biljetten van € 50,-, in totaal bedroeg dit € 20.000,-.
Na onderzoek bleek het te gaan om 3,1 gram heroïne en 3436,3 gram hasj.
1.2.
Verweerder heeft naar aanleiding hiervan bij brief van 3 februari 2021 het voornemen geuit om een bestuurlijke maatregel te nemen, te weten tijdelijke sluiting van de horeca-inrichting en een intrekking van eisers exploitatievergunning. Eiser heeft op 17 februari 2021 zijn zienswijze gegeven. Met het primaire besluit heeft verweerder besloten tot sluiting van de horeca-inrichting voor de duur van drie maanden en tot intrekking van de exploitatievergunning vanwege de aangetroffen handelshoeveelheid verdovende middelen en attributen die drugshandel mogelijk maken. Daarbij is van belang geacht dat de horeca-inrichting is gelegen in een veiligheidsrisicogebied. In de belangenafweging prevaleert het belang van handhaving, de openbare orde en het voorkomen van herhaling boven eisers (financiële) belang bij het openblijven en exploiteren van de inrichting.
1.3.
Verweerder heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder onderschrijft het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van
8 juni 2021 voor zover dit ziet op de sluiting en legt hieraan artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder b, in combinatie met artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV) ten grondslag. Verweerder volgt het door de Algemene Bezwaarschriftencommissie gegeven advies om de exploitatievergunning niet in te trekken maar voor een jaar te schorsen, niet. Verweerder handhaaft de intrekking, omdat eiser zijn vertrouwen heeft beschaamd.
1.4.
Het bevel tot sluiting van het theehuis is van 11 maart 2021 tot 11 juni 2021 ten uitvoer gebracht.
Procesbelang
2. De rechtbank stelt vast dat de horeca-inrichting al gesloten is geweest. Desgevraagd heeft eiser aangegeven schade te hebben geleden doordat hij het theehuis niet kon uitbaten tijdens de sluiting, terwijl de coronasituatie juist weer (beperkte) opening toeliet. De rechtbank acht dit voldoende om procesbelang aan te nemen en zal het beroep tegen de sluiting, alsmede de intrekking van de exploitatievergunning, inhoudelijk behandelen.
Wettelijk kader
3. De relevante wet- en regelgeving is als bijlage gevoegd bij deze uitspraak.
Sluiting
4.1.
Eiser betwist niet dat de onder 1.1 vermelde goederen zijn aangetroffen in het theehuis, maar voert aan dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid daarvan. De inrichting was sinds oktober 2020 gesloten vanwege de coronamaatregelen en een verbouwing. Eiser controleerde de zaak ongeveer één keer per week, zonder daarbij de inrichting van onder tot boven te controleren. Hierbij is hem niets bijzonders opgevallen. Naast eiser hadden enkele oud-werknemers nog steeds toegang tot de horeca-inrichting. Ook zijn meerdere bouwlieden bezig geweest. Eiser vermoedt dat één van deze personen de goederen heeft achtergelaten gedurende de tweede lockdownperiode, wetende dat de inrichting niet geopend was voor bezoekers. Eiser stelt dat geen sprake is geweest van drugshandel of verstrekking van verdovende middelen vanuit de inrichting.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten tot sluiting van de horeca-inrichting voor de duur van drie maanden. Deze sluiting is niet, zoals eiser lijkt te veronderstellen, gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, maar op de artikel 2:30 in combinatie met 2:28, zesde lid, van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent de openbare orde en veiligheid (APV Rotterdam 2012). Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat de aangetroffen drugs, diverse attributen en een grote som geld maken dat sprake is van een ernstig geval dat leidt tot een negatieve beïnvloeding van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Hierbij is tevens van belang dat de horeca-inrichting gelegen is in een veiligheidsrisicogebied. Dat eiser stelt geen wetenschap te hebben gehad van de aangetroffen goederen, maakt niet dat verweerder van de sluiting had moeten afzien. Ook nu de horeca-inrichting gesloten was voor bezoekers en werd verbouwd, was eiser verantwoordelijk voor wat zich afspeelt in de inrichting en wat zich in de inrichting bevindt.
Intrekking exploitatievergunning
5.1.
Eiser stelt dat verweerder de intrekking van de exploitatievergunning onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de intrekking onevenredig is. Er is niet eerder een strafbaar feit in de inrichting geconstateerd en de vondst van de drugs was een incident dat plaatsvond onder specifieke omstandigheden, namelijk tijdens een verbouwing in de lockdown. Niet gebleken is van drugshandel vanuit het pand, het pand is vermoedelijk enkel gebruikt als opslagplaats. De verboden goederen zijn meegenomen door de politie en eiser heeft maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Zo is het slot van de inrichting vervangen, is de code van het alarm gewijzigd en is er een camerasysteem geïnstalleerd. Ook is de verbouwing beëindigd.
Zoals de bezwaarschriftencommissie heeft overwogen verdient eiser een kans om te laten zien dat hij de inrichting wel probleemloos kan exploiteren. Eiser heeft twaalf jaar zonder problemen de inrichting geëxploiteerd en hij heeft maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Dit zou ook in lijn zijn met het handhavingsarrangement. Intrekking van de vergunning wegens verlies van vertrouwen in een exploitant wordt in de Horecanota genoemd als uiterste sanctie, maar dan alleen bij meerdere incidenten waarbij de ondernemer of zijn personeel zelf betrokken zijn, dan wel overtredingen van de APV waarbij de exploitant geen verbetering heeft laten zien. Beide gronden zijn hier niet van toepassing. Verweerder is met het bestreden besluit zonder deugdelijke motivering afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Verweerder heeft ook onvoldoende de persoonlijke belangen van eiser bij het intrekken van de exploitatievergunning meegenomen. Door de coronacrisis zijn alle horecaondernemers al hard geraakt. Eiser en zijn gezin zijn afhankelijk van de inkomsten van de horeca-inrichting.
5.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat voldoende gemotiveerd is waarom hij heeft besloten dat intrekking van de exploitatievergunning wenselijk is. Ingevolge artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a in samenhang met artikel 1:8, eerste lid, onder a van de APV is verweerder bevoegd tot intrekking ‘indien naar zijn oordeel in of vanuit de openbare inrichting een feit of feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed’. Dit criterium is nader uitgewerkt in de Horecanota Rotterdam 2017-2021 (de Horecanota) waarin is beschreven wanneer het vereiste ‘dat er geen vertrouwen meer is in de exploitant’ wordt tegengeworpen.
Aan de hand van de feiten heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet gebleken
is dat eiser ter zake van de sluiting geen verwijt treft. De enkele ontkenning of andere
waardering van die feiten door eiser is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verweerder heeft zijn vertrouwen in de eiser verloren aangezien het niet aannemelijk is dat hij geheel niet op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de drugsactiviteiten in zijn onderneming. Alleen al het gegeven dat eiser aanvoert dat voormalige medewerkers en klussers in het bezit zijn van een sleutel van de inrichting, wat daar ook van zij, geeft aan dat eiser aan de voorzijde geen afdoende maatregelen heeft getroffen om de hiervoor vermelde strafbare feiten te voorkomen. Op een exploitant rust een eigen verantwoordelijkheid om drugshandel in zijn inrichting te voorkomen. Hij is in beginsel verantwoordelijk voor wat zich daar afspeelt. Dit betekent dat van een exploitant onder omstandigheden verwacht mag worden uit eigen beweging maatregelen te treffen ter voorkoming van drugshandel. Dat ten tijde van de doorzoeking de inrichting wegens coronamaatregelen gesloten was en zoals gesteld sprake was van een verbouwing, ontslaat eiser niet van zijn zorgplicht voor wat betreft het exploiteren van een inrichting. Dat sprake is geweest van een eenmalig incident en eiser niet eerder een waarschuwing heeft gekregen, zijn in dit specifieke geval geen omstandigheden die aanleiding geven voor een ander oordeel. Temeer nu gezien de TCI-tip kennelijk personen op de hoogte zijn van het feit dat de inrichting van eiser in verband gebracht kan worden met verdovende middelen.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de intrekkingsgrond die ten grondslag ligt aan de intrekking van onderhavige exploitatievergunning, namelijk ‘geen vertrouwen in ondernemer’, geen opeenvolgende handhavingsstappen kent (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4091)). Uit de bewoordingen van die bepaling en de context en voorbeelden die daarbij in de Horecanota gegeven worden, leidt de rechtbank wel af dat in beginsel uitgegaan wordt van een situatie waarbij meerdere incidenten of overtredingen hebben plaatsgevonden. Het is daarom aan verweerder om te motiveren waarom hij in dit geval, in afwijking van dit uitgangspunt, na één incident het vertrouwen in de ondernemer heeft opgezegd. Dit heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet kenbaar betrokken dat eiser voorafgaand aan het incident twaalf jaar de inrichting heeft geëxploiteerd zonder dat zich enig incident heeft voorgedaan. Ook is niet in het besluit betrokken dat eiser maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen en niet strafrechtelijk is vervolgd. Verweerders verwijt dat verschillende personen toegang hadden tot de inrichting en eiser onvoldoende toezicht heeft gehouden op de inrichting, kan de rechtbank niet volgen. Gelet op de omstandigheid dat de inrichting gesloten was voor bezoekers en verbouwd werd, acht de rechtbank het niet onbegrijpelijk dat eiser niet permanent aanwezig was om toezicht te houden, maar dat enkele malen per week deed. Daar komt bij dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de drugs en het geld niet openlijk zichtbaar waren, maar verborgen waren in een tas, gereedschapskoffer en een houten bekisting, zodat eiser die bij een rondgang door het pand niet zonder verder onderzoek kon ontdekken. De attributen voor de hennepteelt lagen in de kruipruimte, een plaats die normaal gesproken ook niet frequent wordt betreden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten dat eisers ontkenning van enige wetenschap van en betrokkenheid bij de drugs en de overige aangetroffen goederen onjuist is. Dat eiser niet strafrechtelijk is vervolgd, biedt steun aan zijn verklaring. De motivering van verweerder in het bestreden besluit dat zijn verantwoordelijkheid om de openbare orde te beschermen zich niet verdraagt met de omstandigheid dat eiser, als de exploitatievergunning niet wordt ingetrokken, de draad weer zou kunnen oppakken alsof er niets is gebeurd, acht de rechtbank onvoldoende. Dit sluit immers niet aan bij het toetsingscriterium dat in de Horecanota is opgenomen. Bovendien is de horeca-inrichting voor drie maanden gesloten geweest. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat uitgangspunt in de Horecanota is dat bij een eerste constatering van strafbare feiten in of vanuit de horeca-inrichting overgegaan wordt tot een sluiting voor drie maanden en dat pas bij een volgend incident de horeca-inrichting langer gesloten wordt en de exploitatievergunning wordt ingetrokken. Verweerder heeft niet afdoende gemotiveerd hoe dit zich verhoudt tot het besluit in de omstandigheden van dit geval bij het eerste incident wel het vertrouwen op te zeggen.
Daarnaast constateert de rechtbank dat verweerder het evenredigheidsbeginsel niet kenbaar in zijn besluitvorming heeft betrokken, terwijl eiser daar in bezwaar wel een beroep op heeft gedaan en intrekking van de exploitatievergunning voor onbepaalde tijd een zeer ingrijpende maatregel is. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat de coronacrisis hem als ondernemer hard heeft geraakt omdat zijn theehuis door de maatregelen al langdurig gesloten is geweest. Hij heeft tijdens de lockdown extra geïnvesteerd in zijn onderneming door het theehuis te laten verbouwen en zag ernaar uit om na alle corona-ellende weer open te kunnen voor zijn bezoekers en weer inkomsten te gaan genereren. Verder heeft eiser erop gewezen dat hij (en zijn gezin) en zijn personeelsleden voor hun inkomsten afhankelijk zijn van de opbrengst van het theehuis.
Gelet op dit alles heeft verweerder het besluit de exploitatievergunning in te trekken onvoldoende gemotiveerd.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,00 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L.F. de Leeuw, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
28 april 2022.
De rechter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent de openbare orde en veiligheid 2012
Op grond van artikel 2:30, eerste lid en onder b, van de APV kan de burgemeester een openbare inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien een van de in artikel 2:28, vijfde of zesde lid, genoemde situaties zich voordoet.
Op grond van artikel 2:28, zesde lid, van de APV kan de burgemeester, voor zover van belang en onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8, de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, intrekken, wijzigen of schorsen indien:
a. in of vanuit de openbare inrichting een feit of feiten hebben voorgedaan of aannemelijk is dat in de toekomst zich een feit of feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed; (…)
c. de exploitant of de beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit de openbare inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn openbare inrichting strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; (…)
g. de exploitant of de beheerder het bij of krachtens de bepalingen in deze paragraaf geregelde overtreedt.
In de toelichting bij artikel 2:28 van de APV wordt onder meer het volgende vermeld.
Aan de exploitanten of beheerders worden strenge eisen gesteld voor wat betreft het exploiteren van een inrichting. Zo dienen zij te beschikken over het nodige “gezag” om baas in eigen inrichting te kunnen blijven. In die zin begrepen mag de klant geen koning zijn. Exploitanten of beheerders die terzake in gebreke blijven, lopen het ernstige risico, dat hun exploitatievergunning door de burgemeester wordt ingetrokken. Indien de exploitant zijn verplichtingen uit hoofdstuk 2, afdeling 8 of uit de vergunning niet nakomt, kan dit reden zijn de exploitatievergunning te schorsen, wijzigen of in te trekken (sub g en h).
Op grond van artikel 2:30a, tweede lid, van de APV zijn de exploitant en de beheerder verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de openbare inrichting geen strafbare feiten plaatsvinden.

Horecanota Rotterdam 2017-2021

In de Horecanota Rotterdam 2017-2021 is neergelegd dat een van de uitgangspunten is dat wanneer regels en afspraken worden geschonden, stevig wordt opgetreden (high penalty). Onder het kopje "Ambitie: Verantwoord ondernemerschap" wordt onder meer aangegeven dat van ondernemers wordt verwacht dat zij, nog meer dan een groot aantal al deed, verantwoordelijkheid nemen voor de effecten die hun inrichting en publiek op de omgeving kunnen hebben.
Handhaving (hoofdstuk 6)
Handhaving heeft tot doel het voorkomen van (verdere) aantasting van de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat. Maar ook het herstel van de openbare orde als deze is geschaad. De burgemeester weegt in zijn besluitvorming over een bestuurlijke maatregel het belang van de ondernemer en derden af tegen dat van de openbare orde. De openbare orde weegt daarbij zwaar. Bij incidenten kijkt de burgemeester ook naar de handelswijze van de ondernemer voor, tijdens en na het incident. Hoe heeft de ondernemer gehandeld? Wat heeft hij gedaan om het incident te voorkomen? Wat is de geschiedenis van de betreffende inrichting? De openbare orde en veiligheid zijn altijd leidend. Het kan dus zijn dat de ondernemer heeft gedaan wat hij kon, maar dat toch een maatregel getroffen moet worden om de openbare orde en veiligheid in en rond de inrichting te herstellen.
Schorsen en intrekken exploitatievergunning
In dit handhavingsarrangement wordt een onderscheid gemaakt tussen schorsing en intrekking van de exploitatievergunning. De burgemeester schorst de exploitatievergunning, wanneer hij meent dat met betrekking tot deze vergunning een maatregel voor bepaalde tijd noodzakelijk is (als bijvoorbeeld voor twee weken niet mag worden geëxploiteerd). De burgemeester trekt de vergunning in als hij meent dat de desbetreffende ondernemer niet meer over een exploitatievergunning dient te beschikken (bijvoorbeeld omdat deze strafbaar heeft gehandeld of omdat uit opeenvolgende incidenten blijkt dat de ondernemer niet in staat is om zijn bedrijf zonder gevaar voor de openbare orde te exploiteren). Dit geldt voor onbepaalde tijd.
Handhavingsarrangement
Als de exploitant en/of zijn personeel (waaronder ook de portiers van het horecabedrijf worden verstaan) bij het incident zijn betrokken en/of hierbij een laakbare rol hebben gespeeld en/of onvoldoende in het werk hebben gesteld om het incident te stoppen of het te voorkomen, dan kan de burgemeester zijn vertrouwen in de ondernemer opzeggen en dienovereenkomstig (aanvullende) maatregelen treffen (zie "Geen vertrouwen in ondernemer"). Het handhavingsarrangement geeft weer hoe in beginsel wordt gehandeld bij specifieke overtredingen. Het laat onverlet dat concrete omstandigheden de burgemeester ertoe kunnen doen besluiten om andere of extra maatregelen te treffen, zoals het stellen van voorschriften en/of het eisen van een exploitatieplan.
Strafbare feiten in of vanuit horecabedrijf
Mede vanwege het georganiseerde en/of ondermijnende karakter van dergelijke strafbare feiten en de impact die dit heeft op de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat, wordt in beginsel uitgegaan van een sluiting van 3 maanden. Indien de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, kan de burgemeester besluiten om hiervan af te wijken en te volstaan met een waarschuwing of juist een handhavingsstap over te slaan in het arrangement. Feiten en omstandigheden die relevant zijn bij een dergelijke afweging op dit punt zijn onder andere (niet limitatief):
• De aard, duur en omvang van het strafbare feit.
• Constatering van meerdere strafbare feiten.
• Verwijtbaarheid, dan wel betrokkenheid van de exploitant, de leidinggevenden, de portier en/of het (verdere) personeel.
• De getroffen maatregelen door de exploitant om de openbare orde in en rond de inrichting in voldoende mate te herstellen en de medewerking die daarbij wordt verleend aan toezichthoudende instanties.
• Aantreffen in de inrichting van personen met antecedenten op het gebied van de geconstateerde strafbare feiten of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidiveren.
Wanneer een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen in een horeca-inrichting is de openbare orde per definitie in het geding. Dit is zeker het geval wanneer aannemelijk is dat in drugs wordt gehandeld in of vanuit de inrichting, ook indien dit gebeurt buiten medeweten van de ondernemer of zijn personeel om. Bij het bepalen van de te treffen bestuurlijke maatregel kijkt de burgemeester naar de omstandigheden van de drugshandel en de horeca-inrichting die het betreft. Uitgangspunt is dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs en/of bij drugshandel of een vuurwapen een maatregel volgt, maar in sommige gevallen kan de burgemeester besluiten dat hij voorlopig volstaat met een waarschuwing (dus: “een maatregel, tenzij”).
Geen vertrouwen in ondernemer
Wanneer de exploitatie van een ondernemer leidt tot al dan niet ernstige incidenten of wanneer de ondernemer of zijn personeel bij deze incidenten op een ontoelaatbare wijze betrokken zijn geweest of op enigerlei wijze verwijtbaar hebben gehandeld, kan de burgemeester besluiten dat intrekking van de exploitatievergunning wenselijk is. De burgemeester meent dan dat de ondernemer met zijn exploitatie een gevaar vormt voor de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat en treft maatregelen om een verstoring daarvan in de toekomst tegen te gaan. Dit geldt eveneens wanneer een ondernemer telkens bepalingen in de APV overtreedt en zich door de getroffen maatregelen er niet toe laat leiden zijn bedrijfsvoering dusdanig aan te passen dat hij overtredingen of incidenten in de toekomst voorkomt. De burgemeester kan dan oordelen dat hij zijn vertrouwen in de desbetreffende ondernemer is kwijtgeraakt.