Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure in de zaak 20-908
- de dagvaarding van 10 augustus 2020, tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv, met producties 1 tot en met 20;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende antwoord op de incidentele vordering ex artikel 843a Rv, tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 25;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 11 februari 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 13 april 2021 (welke zitting niet is doorgegaan);
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte in conventie, akte overlegging producties en akte wijziging van eis in conventie, met producties 21 tot en met 31;
- de akte overlegging aanvullende producties van Cargotec, met producties 26 tot en met 29;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 23 september 2021, waarin de datum van de mondelinge behandeling nader is bepaald op 16 februari 2022;
- de akte overlegging producties, tevens houdende wijziging van eis in het incident ex artikel 843a Rv van Ravestein, met producties 32 tot en met 40;
- de akte houdende overlegging producties, alsmede houdende wijziging van eis op de voet van artikel 130 Rv van Cargotec, met producties 33 tot en met 46;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 16 februari 2022;
- de ter zitting door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen;
- de brieven van mr. Verhoeven en mr. Wille van 21 maart 2022 respectievelijk 29 maart 2022, waarin opmerkingen zijn gemaakt over het proces-verbaal;
- de brieven van mr. Verhoeven en mr. Wille van 31 maart 2022 respectievelijk 5 april 2022, waarin zij op elkaars brieven hebben gereageerd.
2..De procedure in de zaak 21-308
- de dagvaarding van 9 maart 2021, tevens houdende eis in incident tot voeging en eis in incident ex artikel 843a Rv, met, bij separate akte, producties 1 en 2;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens houdende antwoord op het verzoek tot voeging, tevens houdende antwoord op de incidentele vordering ex artikel 843a Rv, met producties 1 tot en met 3 (dat zijn tegelijk producties 30 tot en met 32 in zaak 20-908);
- de antwoordconclusie in het bevoegdheidsincident ex artikel 11 Rv, met producties 3 tot en met 6;
- het vonnis in incident van 1 september 2021;
- de oproepingsbrief van de rechtbank van 23 september 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 16 februari 2022;
- de akte uitlatingen rechtsmacht, tevens akte overlegging producties van MacGregor, met producties 4 tot en met 6;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 16 februari 2022;
- de ter zitting door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen;
- de brieven van mr. Verhoeven en mr. Wille van 21 maart 2022 respectievelijk 29 maart 2022, waarin opmerkingen zijn gemaakt over het proces-verbaal;
- de brieven van mr. Verhoeven en mr. Wille van 31 maart 2022 respectievelijk 5 april 2022, waarin zij op elkaars brieven hebben gereageerd.
3..De zaak in het kort
4..De feiten
5..Het geschil in de zaak 20-908
In de hoofdzaak
- de e-mail die Cargotec en/of MacGregor van Bouygues gekregen moet(en) hebben, waarbij de ontwerptekening(en) van Ravestein als bijlage is/zijn meegezonden,
- alsmede van alle overige correspondentie tussen Bouygues en Cargotec en/of MacGregor met betrekking tot het/de ontwerp(tekeningen) van Ravestein die door Bouygues aan Cargotec en/of MacGregor zouden zijn overhandigd,
- alsmede alle correspondentie die tussen Bouygues en Cargotec en/of MacGregor is gevoerd omtrent het "spiegelen" van het Ravesteinontwerp c.q. de Ravelink, daarbij inbegrepen de correspondentie die tussen Bouygues en Société des Ports du Detroit (de opdrachtgever van het project, hierna: SPD) is gevoerd in dat verband, welke correspondentie in kopie aan Cargotec en/of MacGregor is toegezonden, alsmede rechtstreekse correspondentie tussen Cargotec en/of MacGregor en SPD over dit onderwerp,
- alsmede een volledig exemplaar van de onderaannemingsovereenkomst tussen Bouygues en Cargotec en/of MacGregor waarvan Cargotec en/of MacGregor slechts twee pagina’s heeft/hebben overgelegd (als productie 4)
6..Het geschil in de zaak 21-308
7..De beoordeling in de zaak 20-908
Rechtsmacht en toepasselijk recht
8..De beoordeling in de zaak 21-308
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Brompton Bicycle)) dit laatste verduidelijkt. In dat arrest heeft het HvJ EU enerzijds overwogen “
dat een voorwerp dat aan de voorwaarde van oorspronkelijkheid voldoet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kan komen, ook al wordt de verwezenlijking ervan door technische overwegingen bepaald”, maar anderzijds benadrukt “
dat aan het criterium van oorspronkelijkheid niet kan worden voldaan door onderdelen van een voorwerp die uitsluitend door hun technische functie worden gekenmerkt”.
de specifieke vormgeving en lay-out van de linkspan, de kleurstelling, etcetera” en naar “
de plaatsing en vorm van de drie rijbanen”. Dit is niet voldoende om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat de Ravelink een auteursrechtelijk beschermd werk is. Datzelfde geldt voor de verwijzing ter zitting naar verschillende details (hekjes, witte lijnen en rode vlakken) op het schaalmodel van de Ravelink. Deze stellingen zijn onvoldoende specifiek; de oorspronkelijke aspecten waarnaar zij verwijzen zijn niet nader aangeduid.
ramp” is direct gemonteerd op een drijvend ponton, waardoor (zowel bij fase 1 als bij fase 2) aanzienlijke ruimte wordt bespaard aan de waterzijde (ongeveer 30 meter). Bij de Ravelink fase 2 wordt ook aan de kadezijde aanzienlijke ruimte bespaard (1.600 m2) die anders - bij conventionele modellen - noodzakelijk is voor de constructie om te bereiken dat het verkeer de linkspan op en af kan rijden. Verder heeft Ravestein aangevoerd dat de Ravelink zich kenmerkt door de omstandigheid dat het verkeer tegelijkertijd het schip kan op- en afrijden. In het ontwerp van Ravestein wordt aan de buitenzijden aan de bovenkant naar binnen en naar buiten gereden en aan de lager gelegen binnenzijden ook. Ravestein heeft dat ontwerp voor het eerst gebruikt in de haven van Duinkerken (zie de afbeelding als hiervoor onder 4.4 weergegeven). Volgens Ravestein is de Ravelink hierdoor een commercieel succes en is het sinds de eerste installatie in Duinkerken de “standaard” geworden voor Franse havensteden (waarbij zij heeft verwezen naar onder meer haar producties 22, 26, 27, 29 en 31).
Er is niet zozeer een creatieve invulling geweest. Technisch kunnen bepaalde oplossingen niet anders.” en “
De hoeken die zijn gebruikt in de Ravelink (fase 2) kunnen eigenlijk niet anders dan op deze manier. Als de hoek meer wordt dan zes graden dan ontstaat er teveel snelheid voor de voertuigen die naar beneden rijden. Als je niet het conventionele model van de linkspan wil gebruiken is er geen andere mogelijkheid dan ons ontwerp van de Ravelink (fase 2). Dat komt ook doordat je aan allerlei vereisten moet voldoen van de havenautoriteiten en de eisen die aan het schip worden gesteld, bijvoorbeeld door Lloyds. Dat maakt het kiezen van een andere vorm erg ingewikkeld. Dit is de veiligste manier om het te bouwen en alles wat je verandert gaat ten koste daarvan. Ik kan me niet indenken dat het anders kan dan de Ravelink, gezien de technische eisen.”. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat de verschijningsvorm van de Ravelink zodanig door technische en functionele eisen is bepaald, dat geen, althans onvoldoende ruimte voor creatieve keuzes bestaat, zodat deze vormgeving is uitgesloten van bescherming door het auteursrecht.
“Ik kan me niet indenken dat het anders kan dan de Ravelink, gezien de technische eisen”- volgt echter dat het volgens Ravestein zelf niet mogelijk was om een andere weg in te slaan zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid. MacGregor heeft daar ter zitting een beroep op gedaan en aangevoerd dat zij waar mogelijk toch ook nog afwijkende keuzes heeft gemaakt. De rechtbank begrijpt dat het dan gaat om enerzijds het “spiegelen” en anderzijds enige zeer ondergeschikte details.
De vraag of sprake is van verwarringsgevaar hoeft, gezien dit oordeel, niet meer te worden beantwoord.
Als MacGregor deze stelling heeft willen betwisten met haar opmerking dat niet blijkt dat Ravestein de hele set tekeningen heeft gedeeld (CvA Cargotec 5.25), wordt die betwisting als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd, gezien de verwijzing naar het project op de tekeningen en de datering, kort na het sluiten van het Protocole d’Accord tussen Ravestein en het Consortium. In deze procedure staat daarom vast dat Ravestein de hele set tekeningen aan het Consortium c.q. Bouygues ter beschikking heeft gesteld.
en” zijn opgenomen. Echter, productie 8 is een projectpresentatie waarin op pagina 13
ééntekening (zonder de naam van Ravestein) is opgenomen en ook productie 9 betreft slechts
ééntekening. Ravestein stelt vervolgens dat Bouygues ook andere bedrijven met de uitvraag heeft benaderd, waaronder MacGregor, en dat het aannemelijk is dat MacGregor daarom ook “de Ontwerptekeningen” heeft ontvangen.
9..De beslissing
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden augustus 2022 tot en met januari 2023 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
Administratie haven en handel, afdeling roladministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554- en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam- en de wederpartij moeten toesturen; voorts verzoekt de rechtbank partijen een extra exemplaar digitaal (dus niet per fax) te verzenden naar het e-mailadres: handel.rtm@rechtspraak.nl;