ECLI:NL:RBROT:2022:4488

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
FT EA 22/412 en FT EA 22/413
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op basis van artikel 287b Faillissementswet in een huurkwestie met een verzoekster die een ziektewetuitkering ontvangt

In deze zaak heeft verzoekster op 6 mei 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de uitvoering van een ontruimingsvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 april 2022. Verzoekster, die een huurachterstand van negen maanden had, ontving een ziektewetuitkering van € 1.810,00 per maand en was bezig met een schuldhulpverleningstraject. De rechtbank heeft op 11 mei 2022 de zitting gehouden, waarbij zowel verzoekster als haar vertegenwoordiger alsook de vertegenwoordiger van de verweerster aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien verzoekster een kopie van het ontruimingsvonnis had overgelegd. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wilde blijven en het schuldhulpverleningstraject wilde doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank oordeelde dat verzoekster in staat was om de huur te betalen en dat het belang van verzoekster zwaarder woog dan dat van verweerster. Daarom heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan.

Daarnaast heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zou zijn afgerond. De rechtbank heeft bepaald dat de voorziening geldt voor zes maanden en dat de schuldhulpverlener verslag moet uitbrengen over de voortgang van het schuldhulpverleningstraject.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 17 mei 2022 (bij vervroeging)
[naam verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 6 mei 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 6 mei 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 11 mei 2022.
Ter zitting van 11 mei 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw D. Koster, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening).
Mevrouw J.J.J.A. Gruijters, werkzaam bij SWG Incasso Advocaten heeft namens [naam verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bij vervroeging bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 april 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.

3..Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek van verzoekster afgewezen dient te worden. Verzoekster heeft een huurachterstand van negen maanden laten ontstaan en zij heeft op 22 maart 2022 aan de vastgoedbeheerder van verweerster aangegeven dat zij niet langer in staat is de huur te betalen. Verweerster bevestigt dat de huur voor de maand mei 2022 wel betaald is. De laatste betaling daarvoor was van 10 september 2021. Verweerster stelt voorts dat niet aannemelijk is gemaakt dat de schulden te goeder trouw zijn onstaan, de onderliggende oorzaken onder controle zijn, dat de schuldhulpverlener bezig is met een schuldhulpverleningstraject en dat verzoekster tijdens het moratorium de lopende huur kan betalen.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 15 april 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 25 april 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 10 mei 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 15 april 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft immers de huur van de maand mei 2022 betaald. Verzoekster ontvangt een ziektewetuitkering van € 1.810,00 per maand waarmee zij de huur kan voldoen. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat het schuldhulpverleningstraject inmiddels is gestart en dat er al inzicht is in de totale schuldenlast. Verzoekster is bovendien op zoek naar een andere (goedkopere) woning. Verzoekster heeft meermalen een verhuurdersverklaring gevraagd, zodat zij urgentie kan aanvragen, maar verweerster heeft hier geen gehoor aan gegeven. Het verkrijgen van de verhuurdersverklaring zou het vertrek van verzoekster uit de woning kunnen bevorderen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 15 april 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te [woonplaats], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 17 mei 2022.