ECLI:NL:RBROT:2022:4486

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
FT EA 22/242 en FT EA 22/243
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker, die kampt met een aanzienlijke schuldenlast. Verzoeker heeft vijftien schuldeisers, waarvan één preferente en veertien concurrente, met een totale vordering van € 19.304,25. Verzoeker heeft een schuldregeling aangeboden, waarbij hij 95,55% aan de preferente en 47,77% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden, gebaseerd op zijn afloscapaciteit als fulltime werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Veertien van de vijftien schuldeisers hebben ingestemd met de regeling, maar één schuldeiser, vertegenwoordigd door Lawpoint Gerechtsdeurwaarders, heeft geweigerd in te stemmen.

De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de weigering van de schuldeiser niet gerechtvaardigd was, gezien het feit dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord ging met de regeling en dat het voorstel goed gedocumenteerd was en was getoetst door de Kredietbank Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoeker, die zijn schuldenproblematiek vanuit een stabiele situatie wil oplossen, zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. De rechtbank heeft daarom het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot.

De rechtbank heeft tevens vastgesteld dat er een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die de vrijwillige instemming van de schuldeisers vervangt. Dit betekent dat verzoeker kan doorgaan met het betalen van zijn schulden en dat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 17 mei 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 17 maart 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (in behandeling bij Lawpoint Gerechtsdeurwaarders) (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 11 mei 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer M.M. Draër, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De uitspraak is bij vervroeging bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijftien schuldeisers, waarvan één preferente en veertien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 19.304,25 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van
2 december 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 95,55% aan de preferente schuldeisers en 47,77% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Veertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 3.591,13 op verzoeker, welke 18,6% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] gesteld dat de aangeboden regeling onvoldoende toegelicht is. Zo heeft [schuldeiser] geen toelichting gekregen van de (huidige) financiële en persoonlijke situatie van verzoeker; voorts ontbreekt ook de achtergrondinformatie van de ontstaanswijze van de schulden. Daarnaast heeft [schuldeiser] zich op het standpunt gesteld dat verzoeker een jonge man van 25 jaar oud is. Niet is gebleken dat er aan de zijde van verzoeker op dit moment danwel in de toekomst beperkingen zijn om meer inkomen te genereren. Gezien de leeftijd van verzoeker zal hij nog ruim veertig jaar moeten werken en zal er gedurende deze periode voldoende ruimte zijn voor verdere ontwikkeling en promotie. Dit zal bijdragen aan een hoger inkomen in de (nabije) toekomst en verzoeker is dan in staat om de totale schuld volledig af te lossen.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 18,6%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk veertien van de vijftien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
[schuldeiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker nog veertig jaar zal moeten werken en dat in die tijd de vordering van [schuldeiser] volledig afbetaald kan worden. De rechtbank is van oordeel dat [schuldeiser] in de gegeven omstandigheden geen gerechtvaardigd belang bij dat standpunt heeft. De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Bovendien heeft verzoeker een prognose akkoord aangeboden. Dit betekent dat de afloscapaciteit van verzoeker zal toenemen, mocht hij in de toekomst promotie maken.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 17 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.