In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 45.675,55, verdeeld over tweeëndertig schuldeisers. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden, waarbij zij 6,04% aan de preferente schuldeisers en 3,02% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden. Dertig van de tweeëndertig schuldeisers hebben ingestemd met deze regeling, maar twee schuldeisers, aangeduid als [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben geweigerd in te stemmen. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de vorderingen van deze twee schuldeisers een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast, respectievelijk 0,6% en 7,1%.
De rechtbank heeft overwogen dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd is en is getoetst door een onafhankelijke partij, de Kredietbank Rotterdam. Verzoekster heeft geen betaald werk en is bezig met een re-integratietraject, wat haar afstand tot de arbeidsmarkt vergroot. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. Tevens zijn de weigerende schuldeisers veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.